ECLI:NL:CRVB:2007:BB8080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5574 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en proceskostenvergoeding in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 25 augustus 2005 het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 6 februari 2004 de WAO-uitkering van appellant herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25 tot 35%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak bestreden, met name met betrekking tot de medische gronden en de vergoeding van proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 november 2007 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het Uwv in de bezwaarprocedure niet voldoende aandacht heeft besteed aan de medische gronden die appellant naar voren had gebracht, zoals zijn chronische tenniselleboogklachten en dyslexie. De Raad onderschreef echter het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het besluit van 4 november 2004, waarin de arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw werd vastgesteld op 35 tot 45%.

Wat betreft de proceskosten oordeelde de Raad dat het Uwv een beslissing had moeten nemen over de kosten die appellant in bezwaar had gemaakt, maar dit niet had gedaan. De Raad vernietigde het besluit van 4 november 2004 voor zover het de beslissing over de in bezwaar gemaakte kosten betreft en stelde zelf de kosten vast. Appellant had recht op een vergoeding van € 805,- voor de proceskosten in beroep en € 644,- in hoger beroep. De Raad bepaalde ook dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 103,- moest vergoeden.

Uitspraak

05/5574 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2005, kenmerk 04/2680 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 9 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. J. Hut.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 6 februari 2004 heeft het Uwv appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 4 april 2004 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij besluit van 26 augustus 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 februari 2004 ongegrond verklaard.
Hangende het beroep dat appellant tegen het besluit van 26 augustus 2004 bij de rechtbank had ingesteld, heeft het Uwv op 4 november 2004 op arbeidskundige gronden een nader besluit genomen, waarbij de uitkering per 4 april 2004 alsnog is vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Wat betreft de vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten heeft het Uwv in dit besluit volstaan met het verzoek aan appellant om deze kosten binnen vier weken nader te specificeren.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
26 augustus 2004 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, het beroep tegen het besluit van 4 november 2004 ongegrond verklaard, bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht vergoedt en het Uwv veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 322,-.
In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak bestreden voor zover deze strekt tot ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 4 november 2004 alsmede voor zover het de vergoeding van de in bezwaar en in beroep gemaakte proceskosten betreft.
Met betrekking tot het besluit van 4 november 2004 overweegt de Raad het volgende.
Appellant heeft aangevoerd dat zowel het Uwv in de bezwaarprocedure als de rechtbank in de beroepsprocedure niet naar behoren aandacht heeft geschonken aan de door appellant naar voren gebrachte medische bezwaar- en beroepsgronden . Dit geldt meer in het bijzonder de chronische tenniselleboogklachten en de dyslexie van appellant.
Deze grief treft geen doel. De verzekeringsarts B.C.M. Admiraal heeft in haar rapport van 14 augustus 2003 uitvoerig aandacht besteed aan de tenniselleboogklachten en de bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink is in zijn rapport van 23 augustus 2004 ingegaan op de door appellant gestelde dyslexie. Hij heeft opgemerkt dat, mocht er sprake zijn van dyslexie, dit onverlet laat dat hiermee de als passend geduide functies verricht kunnen worden. De Raad heeft geen reden hieraan te twijfelen.
De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank inzake de medische grondslag van het besluit van 4 november 2004 en de passendheid in medisch opzicht van de geduide functies.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
Wat betreft de in bezwaar gemaakte kosten stelt de Raad voorop dat het Uwv daarover in het wijzigingsbesluit van 4 november 2004 een beslissing had behoren te nemen. Het Uwv heeft deze omissie ook niet achteraf hersteld nadat appellant de gevraagde specificatie had ingediend. Dit brengt mee dat het besluit van 4 november 2004 voor zover het de beslissing over de in bezwaar gemaakte kosten betreft moet worden vernietigd onder gegrondverklaring in zoverre van het tegen dat besluit gericht te achten beroep, zulks na vernietiging van de aangevallen uitspraak in zoverre.
De Raad acht het niet opportuun om het Uwv op te dragen een nader besluit te nemen over de in bezwaar gemaakte kosten, nu de Raad beschikt over alle gegevens die nodig zijn om zelf in de zaak te kunnen voorzien.
De in bezwaar gemaakte kosten betreffen een nota van € 35,80 van de huisarts voor het verstrekken van inlichtingen d.d. 14 mei 2004 en een rekening van Instituut Psychosofia voor het uitbrengen van een rapportage diagnose-prognosestelling d.d. 29 maart 2004 ten bedrage van € 264,55 + 5% kantoorkosten + 19% BTW.
Over de vergoeding van de nota van de huisarts verlangt appellant niet langer een uitspraak van de Raad, nu de gemachtigde van het Uwv ter zitting heeft toegezegd dat die nota vergoed zal worden.
De rekening van Instituut Psychosofia komt niet voor vergoeding in aanmerking. De Raad volstaat in dit verband met een verwijzing naar zijn aan de gemachtigde van appellant welbekende vaste jurisprudentie.
Wat betreft de in beroep gemaakte proceskosten overweegt de Raad dat de grieven van appellant tegen de beslissing van de rechtbank over de in beroep gemaakte proceskosten betrekking hebben op de hoogte van de vergoeding voor verleende rechtsbijstand alsmede op de vergoeding van de factuur van de arbeidsdeskundige G.J. van Assen
d.d. 26 juli 2005 ten bedrage van € 93,- en de rekening van Instituut Psychosofia voor de aanvullende rapportage d.d. 5 oktober 2004 ten bedrage van € 476,19 + 5% kantoorkosten + 19% BTW.
De grief betreffende de kosten van rechtsbijstand treft doel. De rechtbank heeft slechts € 322,- toegekend, terwijl aanspraak bestond op € 805,- (1 punt voor het indienden van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 8 maart 2005 en een ½ punt voor de vervolgzitting van 10 juni 2005).
De grief betreffende de kosten van de arbeidskundige rapportage treft geen doel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dat rapport niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat dat rapport niet is ingebracht als gedingstuk.
Met betrekking tot de rekening van Instituut Psychosofia voor de aanvullende rapportage van 5 oktober 2004 volstaat de Raad met een verwijzing naar zijn vaste jurisprudentie.
Wat betreft de in hoger beroep gemaakte kosten overweegt de Raad dat appellant in aanmerking komt voor een vergoeding ter zake van verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 28 september 2007). Er is in hoger beroep geen rekening overgelegd betreffende de aanvullende rapportage d.d. 6 oktober 2005 van Instituut Psychosofia.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 4 november 2004 zich mede uitstrekt over de beslissing inzake de in bezwaar gemaakte kosten;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de in beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor het overige;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 4 november 2004 alsnog gegrond voor zover het de beslissing over de in bezwaar gemaakte kosten betreft;
Vernietigt het besluit van 4 november 2004 in zoverre;
Bepaalt, zelf in de zaak voorziende, dat de kosten verbonden aan de rapportage van Instituut Psychosofia van 29 maart 2004 niet worden vergoed;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag groot € 805,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 103,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 november 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Gunter.
TM