ECLI:NL:CRVB:2007:BB8050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-667 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in Marokko

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1991 een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. Appellant, geboren in 1958 en afkomstig uit Marokko, had zich in 1990 ziek gemeld voor zijn werk in de tomatenteelt. Na een herbeoordeling in 1998 en een vijfdejaars herbeoordeling in 2002, waarbij hij in Marokko werd onderzocht, werd zijn uitkering in 2003 vastgesteld op minder dan 15%. Appellant stelde dat het medisch onderzoek in Marokko onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat de betrokken artsen niet verbonden waren aan de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS), zoals vereist door het Administratief Akkoord tussen Nederland en Marokko. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar in hoger beroep herhaalde appellant zijn grieven en voerde aan dat de rapportage van de psychiater dr. Merini onvoldoende was om de conclusies te onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek niet voldeed aan de vereiste zorgvuldigheid. De Raad stelde vast dat de rapportage van dr. Merini te beknopt en vaag was, en dat de beschikbare informatie over appellants psychische toestand niet adequaat was meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, met name de artikelen 3:2 en 7:12, en vernietigde het besluit van het Uwv. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedroegen, en moest het Uwv het betaalde griffierecht van € 133,-- vergoeden.

Uitspraak

05/667 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2004, 04/2244 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. van den Brom, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2007. Voor appellant is verschenen mr. Van den Brom voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, geboren in 1958 en omstreeks 1983 uit Marokko naar Nederland gekomen, heeft zich op 8 oktober 1990 ziek gemeld voor zijn werk in de tomatenteelt. In november 1990 is appellant naar Marokko teruggekeerd. Met ingang van 7 oktober 1991 is aan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling op grond van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen is appellant in 1998 onderzocht in Marokko. De psychiater Boukili zag ten tijde van onderzoek een anxio-depressief beeld en klachten van irritabiliteit, slaapstoornissen en libidoverlies. De uitkering is ongewijzigd voortgezet.
In het kader van de vijfdejaars herbeoordeling is appellant in januari 2002 in Marokko onderzocht door de algemeen arts F. Lamouri, die tevens onderzoek heeft laten verrichten door de psychiater F. Merini. Volgens de verzekeringsarts R.J.A.M. van Eldijk is er gelet op de gegevens uit Marokko sprake van psychische klachten van het depressieve type. Van zwaarwegende pathologie is evenwel geen sprake. Een toestand als bedoeld in de standaard ‘Geen duurzaam benutbare mogelijkheden’ is niet aan de orde. Door hem wordt een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige S.L. Koot heeft, na een theoretische schatting, vastgesteld dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Na vooraankondiging bij brief van 21 oktober 2002 is bij besluit van 8 januari 2003 appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 28 april 2003 vastgesteld op minder dan 15%.
In bezwaar is namens appellant primair opgemerkt dat ingevolge het bepaalde in artikel 17 van het Administratief Akkoord met Marokko, indien de medische beoordeling plaats vindt in Marokko, dit dient te gebeuren door de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) c.q. door door de CNSS ingeschakelde artsen. Lamouri en Merini zijn niet verbonden aan de CNSS. De medische beoordeling voldoet daarmee niet aan de eisen die daaraan in het Administratief Akkoord bij het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, Trb. 1972, 34 (hierna: het Administratief Akkoord) worden gesteld. Verder is informatie ingebracht van de behandelend psychiater Benslimane. Daaruit blijkt van een opname in een psychiatrische inrichting in september 2000. Volgens Benslimane lijdt appellant aan een depressieve angsttoestand met psychose op de achtergrond. Merini had dan ook, aldus de gemachtigde, contact moeten opnemen met de behandelaar. Verder wordt opgemerkt dat Merini het verloop van appellants ziekte te weinig in beeld heeft gebracht om daar zonder meer conclusies aan te verbinden. Het medisch onderzoek in Marokko wordt als onzorgvuldig aangemerkt. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting wordt geklaagd dat een te hoog functieniveau is aangehouden. Verder wordt opgemerkt dat de functies niet zijn geselecteerd op persoonlijke en sociale beperkingen.
De bezwaarverzekeringsarts W. Ruitenberg merkt op dat hoewel de interpretatie van de primaire verzekeringsarts soms afwijkt van de uit Marokko ontvangen gegevens, de benoemde aspecten in de FML en het ontbreken van ernstige, benoembare, objectiveerbare, lichamelijke of psychiatrische problematiek, redelijk in balans zijn.
Bij besluit van 14 november 2003, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant gesteld dat er sprake is van onzorgvuldig en onvolledig medisch onderzoek. Verwezen wordt naar de Standaarden en Protocollen ten aanzien van de wijze waarop de verzekeringsarts de benutbare mogelijkheden vaststelt. De handelwijze en keuringswijze in Marokko voldoet hieraan niet. Meer in het bijzonder wordt opgemerkt dat de medische behandelaar van appellant aangeeft dat appellant lijdt aan een chronische depressie en angsten. De diagnose van de verzekeringsarts is gebaseerd op informatie van de psychiater Merini. Merini heeft appellant eenmaal gezien, hij heeft geen overleg gehad met de behandelende sector. De diagnose is niet nader gemotiveerd. De rapportage voldoet niet aan de normen die daaraan in Nederland worden gesteld.
In verweer is namens het Uwv onder meer opgemerkt dat het functieniveau is verlaagd naar 1. Gevolgen voor de uitkomst van de schatting heeft dit niet.
Namens appellant is nog een verklaring ingebracht van zijn behandelaar Benslimane. Benslimane geeft aan dat appellants toestand, na zijn opname van 9 september 2000 tot 15 oktober 2000, nog niet is gestabiliseerd.
Met betrekking tot het beroep dat door appellant is gedaan op artikel 17 van het Administratief Akkoord wordt door de rechtbank opgemerkt dat een verplichting voor het Uwv om onderzoek in Marokko te laten plaatsvinden door de CNSS in dat artikel niet is vervat. De door appellant naar voren gebrachte kritiek op het onderzoek in Marokko wordt door de rechtbank niet gedeeld. Ook de naar voren gebrachte grieven van arbeidskundige aard slagen niet. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep zijn namens appellant de eerder naar voren gebrachte grieven in essentie herhaald. Opgemerkt wordt nog dat het onderzoek door Merini in strijd is met de Standaard psychiatrisch onderzoek, waarbij volgens het DSM IV systeem wordt gerapporteerd. Zijn rapport vermeldt geen onderzoeksgegevens en er is geen duidelijke conclusie. De verzekeringsarts had deze gegevens niet als voldoende mogen aanmerken om de schatting op te baseren.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad zal eerst ingaan op de grief van appellant dat het medisch onderzoek in Marokko is uitgevoerd in strijd met het bepaalde in artikel 17 van het Administratief Akkoord. Deze grief slaagt naar het oordeel van de Raad niet. De Raad stelt daarbij voorop dat in het onderhavige geval door het Uwv de controle niet is opgedragen aan de CNSS. In een dergelijk geval kan naar het oordeel van de Raad uit artikel 17 van Administratieve Akkoord niet worden afgeleid dat een medisch onderzoek in Marokko, in het kader van de toepassing van de WAO, uitsluitend door de CNSS mag worden uitgevoerd.
Ten gronde stelt de Raad voorop dat appellant vanaf 1991 in het genot is geweest van een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. De intrekking van die uitkering dient, gezien het voor appellant hierbij betrokken belang, te zijn gebaseerd op een zorgvuldig (medisch) onderzoek annex verslaglegging daarvan. Van de vereiste zorgvuldigheid is in het onderhavige geval geen sprake. Dat geldt in het bijzonder voor de rapportage van de psychiater dr. Merini. Op basis van diens uiterst beknopte en vage rapportage worden door de verzekeringsartsen van het Uwv vergaande conclusies verbonden aangaande appellants persoonlijk en sociaal functioneren. De over appellant in het dossier beschikbare historische informatie aangaande zijn psychische toestand en de door appellant in het geding gebrachte informatie van zijn behandelaar worden ongemotiveerd gepasseerd. Naar het oordeel van de Raad is het bestreden besluit aldus in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorbereid en mist het een draagkrachtige motivering als vereist door artikel 7:12 van de Awb.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit geen stand kan houden en dat dit vernietigd dient te worden. Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 133,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 november 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.C. Palmboom.
IJ