ECLI:NL:CRVB:2007:BB7754
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning immateriële schadevergoeding in WAO-zaak met betrekking tot redelijke termijn
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante te beëindigen, vernietigde. De rechtbank had echter het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen. Appellante, vertegenwoordigd door mr. H.W. Bemelmans, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing, terwijl het Uwv, vertegenwoordigd door G.M.M. Diebels, een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 28 september 2007 was appellante niet aanwezig.
Het Uwv had eerder, op 21 juli 2003, de WAO-uitkering van appellante voortgezet, maar op 30 maart 2005 werd deze beëindigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, maar wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af. Na het hoger beroep heeft het Uwv een nieuw besluit genomen, waarbij appellante alsnog een WAO-uitkering is toegekend, maar zij handhaafde haar hoger beroep tegen de afwijzing van de schadevergoeding.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen procesbelang meer was voor appellante, behalve voor het onderdeel van de uitspraak dat betrekking had op de schadevergoeding. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, behoudens voor het onderdeel van de schadevergoeding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die op € 322,- werden begroot.