ECLI:NL:CRVB:2007:BB7750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de herziening van de WAO-uitkering en geschiktheid voor functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 26 augustus 2004 het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 11 juni 2003 de WAO-uitkering van appellante herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 55-65%. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Köse, stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom de voorgehouden functies niet boven haar belastbaarheid uitkwamen.
De Centrale Raad van Beroep, bestaande uit J. Janssen als voorzitter en de leden J. Brand en J.P.M. Zeijen, heeft de zaak behandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank de stellingen van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet tot een ander oordeel leidden. De Raad merkte op dat de informatie van psychiater S. Iscanli, die pas na de datum in geding betrokken was, geen nieuwe aanknopingspunten bood om de medische beperkingen van appellante in twijfel te trekken.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 9 november 2007, waarbij de Raad ook inging op de klacht van appellante dat zij niet was gehoord in de bezwaarprocedure. De Raad concludeerde dat, hoewel appellante niet was gehoord, dit geen gevolgen had voor de inhoudelijke beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, aangezien alle relevante gegevens voorhanden waren.