ECLI:NL:CRVB:2007:BB7745
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de WAO-uitkering herziening en arbeidsongeschiktheid beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2006, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder de WAO-uitkering van appellante herzien per 12 mei 2003, waarbij een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55% werd vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze herziening en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere standpunt in een nieuw besluit. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de meningen van haar behandelend artsen, waaronder psychiater S. Iscanli, zwaarder zouden moeten wegen dan die van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de eerdere besluiten te weerleggen. De Raad verwees naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest, die voldoende had gemotiveerd waarom de mening van psychiater Iscanli niet de doorslaggevende betekenis had die appellante eraan hechtte. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe, medisch geobjectiveerde gronden waren aangevoerd die tot een andere beoordeling van de belastbaarheid van appellante zouden moeten leiden.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante op de datum in geding, 12 mei 2003, in staat was om de haar voorgehouden functies te vervullen, wat resulteerde in een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.