ECLI:NL:CRVB:2007:BB7485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-387 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na onzorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1988 volledig arbeidsongeschikt was verklaard. Appellant had zich ziek gemeld met maagklachten en later ook met depressieve klachten. Na een herbeoordeling in 1994 bleef hij volledig arbeidsongeschikt. In 2002 werd appellant opnieuw onderzocht door een arts in Marokko, wat leidde tot de conclusie dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Op basis hiervan heeft het Uwv zijn uitkering per 8 mei 2003 ingetrokken.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond. Appellant ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de intrekking ten grondslag lag, onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rapportage van de psychiater was summier en voldeed niet aan de vereiste zorgvuldigheidseisen. De Raad benadrukte dat de intrekking van een uitkering, gezien het belang van appellant, gebaseerd moet zijn op een gedegen en zorgvuldig medisch onderzoek.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. Het Uwv werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedroegen, en moest het griffierecht van € 133,-- vergoeden.

Uitspraak

05/387 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2004, kenmerk 03/1876 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden. Namens appellant is hierop schriftelijk gereageerd en zijn eveneens nadere stukken ingediend. Hier heeft het Uwv schriftelijk op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2007. Namens appellant is verschenen mr. De Roy van Zuydewijn, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv en haar rechtsvoorgangers.
Appellant, geboren in 1961, heeft laatstelijk in Nederland gewerkt als productiemedewerker. Op 22 december 1987 heeft hij zich ziek gemeld met maagklachten. In verband met depressieve klachten en aanpassingsproblemen is appellant in mei 1988 met toestemming van het Uwv naar Marokko teruggekeerd.
Aan hem zijn uitkeringen toegekend ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij de eenmalige herbeoordeling in 1994 is appellant, op basis van een rapport van de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS), waaruit bleek dat appellant zou lijden aan vele lichamelijke en psychische klachten, onveranderd volledig arbeidsongeschikt bevonden op medische gronden.
Op verzoek van het Uwv is appellant in verband met de herbeoordeling per 1 november 1999 in januari 2002 in Marokko onderzocht door de algemeen arts F. Lamouri, die tevens onderzoeken heeft laten verrichten door de psychiater A.F. Merini, de orthopedisch chirurg R. Nazih en de internist A. Aitm'Barek. Op basis van de uit deze onderzoeken verkregen gegevens heeft de verzekeringsarts R.J.A.M. van Eldijk een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige S.L. Koot heeft, na een theoretische schatting, vastgesteld dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid minder bedroeg dan 15%. Na vooraankondiging bij brief van
31 oktober 2002 is bij besluit van 7 november 2002 appellants uitkering ingevolge de WAO met ingang van 8 mei 2003 ingetrokken.
Bij beslissing van 26 maart 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard overwegende dat het bestreden besluit zowel medisch als arbeidskundig op een toereikende grondslag berust.
De Raad overweegt als volgt.
Partijen verschillen onder meer van mening over de vraag of het aan de intrekking van de WAO-uitkering ten grondslag liggende medische onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en of de vastgestelde (psychische) belastbaarheid van appellant op dit onderzoek kan worden gebaseerd.
De Raad stelt voorop dat appellant vanaf 1988 in het genot is geweest van een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. De intrekking van de uitkering dient, gelet op het voor appellant hierbij betrokken belang, gebaseerd te zijn op een zorgvuldig medisch onderzoek alsmede verslaglegging daarvan.
Van de vereiste zorgvuldigheid is in casu onvoldoende gebleken. De Raad wijst in het bijzonder op de uiterst summiere rapportage van psychiater Merini, die feitelijk niet meer behelst dan de vermelding van het medicijngebruik, een korte opsomming van de door appellant geuite klachten en een uiterst nietszeggende prognose. Over het psychische onderzoek zelf valt uit de rapportage niets af te leiden, terwijl van verslaglegging van het onderzoek en de uitkomsten ervan nauwelijks kan worden gesproken.
Gezien de medische en verzekeringsgeneeskundige rapportages over appellant in de jaren van 1988 tot en met 1994, waaruit blijkt dat appellant steeds volledig en blijvend arbeidsongeschikt werd bevonden juist in verband met zijn psychische gesteldheid, en de verklaringen van de appellant sedert 1994 behandelende psychiater F.A. Chebani, had het naar het oordeel van de Raad op de weg van het Uwv gelegen om, alvorens tot intrekking van appellants uitkering over te gaan, te zorgen voor een serieus en gedegen psychiatrisch onderzoek waarvan blijkt uit een behoorlijke, medisch kwalitatief aanvaardbare verslaglegging.
Nu dat niet is gebeurd, dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook de aangevallen uitspraak kan niet in stand blijven. Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad.
Gelet op de aangegeven vernietigingsgrond acht de Raad bespreking van de overige grieven die namens appellant naar voren zijn gebracht, thans niet opportuun.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 133,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 november 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.C. Palmboom.
IJ221007