ECLI:NL:CRVB:2007:BB7478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2508 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1998 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid door gezondheidsklachten. Appellante, werkzaam als keukenmedewerkster, had te maken met vermoeidheidsklachten door hypothyreoïdie en later ook met depressieve klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die het beroep ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de herziening van de WAO-uitkering, omdat er geen adequaat medisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar de belastbaarheid van appellante. De Raad wijst erop dat de bezwaarverzekeringsarts niet voldoende rekening heeft gehouden met de verslechtering van appellantes psychische gezondheidstoestand en dat er geen deskundige op het gebied van psychiatrie is geraadpleegd. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv onzorgvuldig is voorbereid en vernietigt dit besluit. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedragen. De uitspraak is gedaan op 8 november 2007.

Uitspraak

05/2508 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 18 maart 2005, 04/138 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
De gemachtigde van appellante heeft nadere stukken overgelegd, waarop van de zijde van het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2007. Namens appellante is verschenen mr. Manspeaker, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.A. Soer.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Appellante was werkzaam als keukenmedewerkster in dienst van verpleeghuis Waerthove te Sliedrecht. Op 28 januari 1997 is ze uitgevallen met vermoeidheidsklachten als gevolg van hypothyreoïdie. Nadien kreeg appellante ook depressieve klachten. Sinds 27 januari 1998 ontving appellante een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Met het oog op de vijfdejaars herbeoordeling voor de WAO is appellante op 8 januari 2003 onderzocht door de verzekeringsarts J.A.C. de Bekker. Na informatie te hebben verkregen van appellantes huisarts A.B.J. Graafland, heeft de verzekeringsarts de medische beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Voor haar gold - onder meer - een arbeidsurenbeperking van 20 uur per week. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige R. Beudeker onderzoek verricht naar de voor appellante nog bestaande arbeidsmogelijkheden. Op basis van de door hem geselecteerde parttime functies en uitgaande van een maatmanomvang van 32 uur per week bedroeg het verlies aan verdienvermogen 54,5%. Bij besluit van 12 maart 2003 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 6 mei 2003 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
In haar bezwaarschrift van 8 april 2003 heeft appellante aangevoerd dat met haar medische situatie onvoldoende rekening is gehouden. Zij meende dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Zij gebruikte medicijnen die van invloed waren op haar dagindeling en was onder behandeling van een psychiater. Tijdens de hoorzitting van 9 september 2003 heeft appellante haar bezwaar nader toegelicht. De bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans won inlichtingen in bij de behandelend psychiater R.A.V. Smit, maar zag in diens antwoord geen aanleiding de FML van
22 januari 2003 bij te stellen. Omdat er bij de eerdere arbeidskundige beoordeling ten onrechte van was uitgegaan dat appellante in haar maatmanarbeid als keukenmedewerkster 32 uur per week werkzaam was, heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Hulshof de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend op basis van een maatmanomvang van 36 uur per week. Dit heeft geresulteerd in een verlies aan verdienvermogen van 62,7%. Daarop heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 8 januari 2004 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard met dien verstande dat de WAO-uitkering van appellante met ingang van 6 mei 2003 wordt herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, overwegende dat het Uwv op de rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts mocht afgaan, aangezien niet is gebleken dat deze op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen dan wel inhoudelijk niet concludent zijn.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel tot haar oordeel is gekomen door onvoldoende rekening te houden met de medische klachten van appellante en met de rapportages die zij tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure heeft ingebracht. Gelet op de langdurige psychische klachten van appellante is onvolledig en onzorgvuldig onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van appellante en had het Uwv een deskundige op het gebied van de psychiatrie moeten raadplegen. In ieder geval had naar aanleiding van de toen ter beschikking staande medische informatie in de bezwaarprocedure een expert moeten worden ingeschakeld. Ter adstructie van deze stelling heeft mr. Manspeaker, in aanvulling op de reeds in eerste aanleg overgelegde medische stukken, in hoger beroep nog verklaringen van de Griekse neuroloog-psychiater Th.N. Evangelinos d.d. 12 april en 23 mei 2005 in het geding gebracht.
Blijkens een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts L.T.M. Lenders van 8 juli 2005 stelt het Uwv zich op het standpunt dat bij appellante op de datum in geding geen sprake was van een ernstig beperkend psychiatrisch toestandsbeeld en is zij, na haar echtscheiding, begin 2004 psychisch gedecompenseerd in de vorm van een angststoornis.
De Raad overweegt als volgt.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het aan de herziening van de WAO-uitkering ten grondslag liggende medische onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en of de vastgestelde belastbaarheid van appellante op dat onderzoek kan worden gebaseerd.
Blijkens de gedingstukken kreeg appellante na haar ziekmelding in januari 1997 vanaf juli 1997 door haar huisarts Graafland het antidepressivum Seroxat voorgeschreven in verband met een vitale depressie. Van 6 maart 1998 tot 5 maart 1999 was ze onder psychiatrische behandeling in “De Grote Rivieren” te Gorinchem, waar zij voor een depressieve stoornis werd behandeld met het medicijn Tryptizol en met gedragstherapie. De behandeling werd op appellantes eigen verzoek gestaakt. Volgens de huisarts werd het gebruik van Tryptizol in het najaar van 2000 afgebouwd en was de depressie toen in remissie. Uitgaande van deze gegevens en van zijn eigen onderzoek op 8 januari 2003 kon, naar het oordeel van de Raad, verzekeringsarts De Bekker tot de in zijn rapportage algemeen van 22 januari 2003 vervatte conclusies en de daarop gebaseerde FML komen.
Nadat het Uwv het primaire besluit van 12 maart 2003 had genomen, heeft appellante in haar bezwaarschrift van 8 april 2003 - onder meer - aangegeven dat zij weer onder behandeling was van een psychiater. Blijkens het verhandelde tijdens de hoorzitting van
9 september 2003 zou begin 2003 in de psychische gezondheidstoestand van appellante een verslechtering zijn opgetreden, in verband waarmee zij zwaardere medicijnen (Efexor) moest gebruiken en de huisarts had geadviseerd haar op te laten nemen in een psychiatrische inrichting. Omdat zij daarvoor niet voelde, bezocht zij nu eenmaal per vier weken psychiater Smit; het eerste consult vond plaats op 12 mei 2003. Op verzoek van bezwaarverzekeringsarts Offermans verstrekte psychiater Smit op 19 september 2003 inlichtingen, inhoudende dat bij appellante sprake was van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis en een angststoornis NAO, waarvan de somatoforme component
- naar de verwachting van Smit - ambulant nauwelijks te beïnvloeden zou blijken te zijn. De bezwaarverzekeringsarts trok daaruit de conclusie dat de FML van 22 januari 2003 kon worden gehandhaafd als uitgangspunt voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAO.
Naar het oordeel van de Raad kon de bezwaarverzekeringsarts, nu appellante zeer kort na de datum in geding - op 12 mei 2003 - onder behandeling van een psychiater was gekomen, niet volstaan met een verwijzing naar de visie van psychiater Smit. De Raad merkt daarbij op dat Smit zich met betrekking tot de datum in geding niet expliciet uitliet. De Raad stelt vast dat het feit, dat appellante omstreeks de datum in geding (opnieuw) een psychiatrische behandeling is aangevangen, erop wijst dat er toen een verslechtering in haar psychische gezondheidstoestand was opgetreden. In die omstandigheden had het in de rede gelegen dat de bezwaarverzekeringsarts daarnaar nader onderzoek had verricht, bijvoorbeeld door het (laten) uitbrengen van een expertise door een psychiater, gericht op de datum in geding, te weten 6 mei 2003. De Raad wijst er voorts op dat psychiater Smit zich in een, namens appellante overgelegde, brief van 28 januari 2004 tot het Academisch Ziekenhuis Rotterdam Dijkzigt, afdeling Psychiatrie, heeft gewend voor een second opinion en een (klinische) behandeling van appellante. Aan dit schrijven is echter geen gevolg gegeven omdat appellante er de voorkeur aan gaf zich in haar geboorteland Griekenland te laten behandelen. In verband met haar geplande remigratie is zij vervolgens op 9 februari 2004 onderzocht door de algemeen verzekeringsgeneeskundige E. Buijs, die appellante toen volledig arbeidsongeschikt achtte als gevolg van een angststoornis. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv verklaard dat deze medische beoordeling ertoe geleid heeft, dat de WAO-uitkering van appellante in 2004 is verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Blijkens de overgelegde medische verklaringen van psychiater O. Veneti en neuroloog-psychiater Th.N. Evangelinos is appellante sinds haar vestiging in Griekenland voor haar psychische klachten onder behandeling.
De Raad concludeert dat het Uwv niet tot zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt had kunnen komen dan na nader medisch-specialistisch onderzoek van appellante. Nu dat niet is gebeurd is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en komt dit, met de uitspraak van de rechtbank waarbij het beroep ongegrond is verklaard, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, tezamen € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad, nu ten behoeve van appellante toevoegingen zijn verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 134,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 november 2007
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.C. Palmboom.
IJ301007