ECLI:NL:CRVB:2007:BB7476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3841 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een brief van het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2004. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 26 november 2002, waarin hij werd geattendeerd op de naderende einddatum van zijn toeslag. De Raad oordeelde dat deze brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de brief niet gericht was op rechtsgevolg. Het bezwaar van de appellant tegen deze brief werd dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard door het Uwv.

De Raad bevestigde de zienswijze van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de toeslag, die al was aangekondigd in een eerder besluit van 28 november 2000, niet werd gewijzigd door de brief van 26 november 2002. De Raad zag de brief enkel als een attendering voor de appellant en niet als een besluit dat rechtsgevolgen met zich meebracht. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en M. Greebe als leden. De beslissing werd in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

04/3841 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2004, 03/981 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Met een besluit van 28 november 2000 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de toeslag die hij ingevolge de Toeslagenwet ontvangt op grond van de Wet Beperking export uitkeringen zal worden afgebouwd in een periode van 3 jaar en met ingang van
1 januari 2003 geheel wordt beëindigd. Bij brief van 26 november 2002 heeft het Uwv appellant erop gewezen dat hij met ingang van 1 januari 2003 geen toeslag meer zal ontvangen.
Appellant heeft met een brief van 18 december 2002 bezwaar gemaakt tegen de brief van 26 november 2002. Bij beslissing op bezwaar van 23 januari 2003 (het bestreden besluit) heeft het Uwv appellants bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 26 november 2002 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de zienswijze van het Uwv onderschreven en het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van 26 november 2002 niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is in de zin van de Awb. De intrekking van de toeslag met ingang van 1 januari 2003 was al onderdeel van het besluit van 28 november 2000 en de brief van 26 november 2002 wijzigt de intrekking niet. Ook de Raad ziet de brief van het Uwv van 26 november 2002 slechts als een attendering van appellant op de naderende einddatum van de toeslag. Het tegen de brief van 26 november 2002 gemaakte bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 november 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.C. Palmboom.
IJ