ECLI:NL:CRVB:2007:BB7256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5825 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring bezwaar door Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2006, waarin het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren, ongegrond werd verklaard. De Svb had op 4 november 2004 aan appellante medegedeeld dat zij met ingang van 1 november 2004 verplicht verzekerd was voor de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Appellante heeft hierop gereageerd met een brief van 20 november 2004, die door de Svb ten onrechte niet als bezwaarschrift werd aangemerkt. In plaats daarvan verklaarde de Svb het bezwaar bij besluit van 8 maart 2005 niet-ontvankelijk wegens een te late indiening.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb de brief van 20 november 2004 als een bezwaarschrift had moeten beschouwen. De Raad concludeert dat appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt, waardoor de Svb het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de Svb wordt opgedragen om een nieuw, inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,--, en moet de Svb het griffierecht van in totaal € 142,-- vergoeden.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met T.G.M. Simons als voorzitter en J.N.A. Bootsma en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 november 2007, in aanwezigheid van griffier R.L. Rijnen.

Uitspraak

06/5825 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2006, 05/1602 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 6 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.P. Ruysink, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2007. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 4 november 2004 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij met ingang van 1 november 2004 - verplicht - verzekerd is voor de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
Bij brief van 20 november 2004 is namens appellante aan de Svb het volgende bericht:
“Ik schrijf deze brief namens [appellante] omdat ik haar geldzaken regel in Nederland. Zij heeft altijd vrijstelling gehad voor loonheffing en premie volksverzekering. Dit hebben wij zelfs moeten aanvragen. Op 4 november hebben wij een brief van jullie gekregen waarin o.a. staat dat zij wel loonheffing en premie [betaalt]. Ik wil nu graag weten waarom dit is, want volgens mij is dit een fout. (…)”."
Op deze brief heeft de Svb niet gereageerd.
Bij brief van 6 januari 2005 is namens appellante aan de Svb het volgende bericht:
“Ik schrijf u deze brief namens mijn schoonzus in Marokko. Zij krijgt een uitkering via jullie en nu is [het] ziekenfonds veranderd. Dit is heel erg nadelig voor haar omdat er nu € 127 van haar loon wordt ingehouden. En bovendien heeft zij niks aan deze verzekering. (…) Ik ken meerdere mensen die nu ook (…) deze verzekering hebben door de nieuwe regeling. Niemand is het er mee eens en daarom hebben ze een bezwaarschrift ingediend. Mijn vraag is nu of deze verzekering kan worden stopgezet en zij een particuliere verzekering kan afsluiten. Maar ik wil dat er geen premie en loonheffing wordt ingehouden dan, anders heeft het totaal geen nut (…)”.
De Svb heeft deze brief opgevat als een bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 4 november 2004. Bij besluit van 8 maart 2005 heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 8 maart 2005 ongegrond verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Gelet op de bewoordingen ervan had de Svb - reeds - de brief van 20 november 2004 moeten aanmerken als een bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 4 november 2004. Daarvan uitgaande moet de brief van 6 januari 2005 niet worden gezien als een - eerste - bezwaarschrift, maar als een aanvulling op het bezwaarschrift van 20 november 2004.
Het voorgaande betekent dat tijdig bezwaar is gemaakt, zodat de Svb het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. De Svb dient een nieuw, inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van appellante.
De Raad zal de Svb veroordelen in de proceskosten van appellante, begroot op € 322,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 8 maart 2005;
Bepaalt dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en J.N.A. Bootsma en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.
IJ