ECLI:NL:CRVB:2007:BB7256
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onterecht niet-ontvankelijk verklaring bezwaar door Sociale verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2006, waarin het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren, ongegrond werd verklaard. De Svb had op 4 november 2004 aan appellante medegedeeld dat zij met ingang van 1 november 2004 verplicht verzekerd was voor de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Appellante heeft hierop gereageerd met een brief van 20 november 2004, die door de Svb ten onrechte niet als bezwaarschrift werd aangemerkt. In plaats daarvan verklaarde de Svb het bezwaar bij besluit van 8 maart 2005 niet-ontvankelijk wegens een te late indiening.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb de brief van 20 november 2004 als een bezwaarschrift had moeten beschouwen. De Raad concludeert dat appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt, waardoor de Svb het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de Svb wordt opgedragen om een nieuw, inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,--, en moet de Svb het griffierecht van in totaal € 142,-- vergoeden.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met T.G.M. Simons als voorzitter en J.N.A. Bootsma en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 november 2007, in aanwezigheid van griffier R.L. Rijnen.