ECLI:NL:CRVB:2007:BB6595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- M.H.A. Uri
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen inzake WAO-uitkering en schending van artikel 7:9 Awb
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had eerder besloten om de WAO-uitkering van appellant, die per 2 december 1999 was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%, te herzien naar 45-55% per 26 januari 2001. Appellant stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op een rapport van de deskundige, wat volgens hem in strijd was met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde echter dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om op het rapport te reageren en dat er geen aanleiding was om het besluit te vernietigen.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de schending van artikel 7:9 van de Awb geen aanleiding gaf tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad benadrukte dat de schending van deze essentiële bepaling ernstig was en dat het Uwv in belangrijke mate verantwoordelijk was voor deze schending. De Raad concludeerde dat het Uwv had moeten wachten met het nemen van het bestreden besluit totdat appellant in de gelegenheid was gesteld om het rapport van de deskundige te bekijken en daarop te reageren.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond. De Raad bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant. Tevens werd het Uwv verplicht om het griffierecht aan appellant te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van de rechten van appellanten in bestuursrechtelijke procedures, met name het recht op een eerlijke behandeling en de mogelijkheid om te reageren op relevante informatie.