ECLI:NL:CRVB:2007:BB6199
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- R.C. Stam
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Vijfdejaarsherbeoordeling van WAO-uitkering en medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 oktober 2005. Appellant, die als sauskoker werkte, meldde zich op 26 februari 1998 ziek vanwege rugklachten. Na de wettelijke wachttijd ontving hij een WAO-uitkering, die later werd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. In het kader van de vijfdejaarsherbeoordeling heeft het Uwv in 2004 vastgesteld dat deze uitkering ongewijzigd blijft. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar uitspraak het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond verklaard, omdat zij vond dat de medische beperkingen van appellant niet goed waren ingeschat. De rechtbank oordeelde dat de schatting van de arbeidsmogelijkheden van appellant niet voldoende was onderbouwd, met name omdat een van de functies die aan de schatting ten grondslag lag, niet voldoende arbeidsplaatsen had. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit werd ongegrond verklaard, omdat de rechtbank vond dat de medische beperkingen goed waren vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellant de oordelen van de rechtbank betwist, met de stelling dat het Uwv zijn medische beperkingen onjuist heeft beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv berust in de uitspraak van de rechtbank en dat er geen reden is om de medische beoordeling van het Uwv te betwijfelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant in staat is om de functies van inpakker, machinaal metaalbewerker en productiemedewerker te vervullen. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.