ECLI:NL:CRVB:2007:BB6191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1462 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die sinds 1992 arbeidsongeschikt was door linkerschouderklachten en later ook psychische klachten, had een uitkering die laatstelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv trok deze uitkering per 17 juni 2004 in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid volgens hen minder dan 15% was. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, zoals concentratieproblemen en prikkelbaarheid, en dat zij niet in staat was om de geduide functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat de informatie van psychiater Timmerman, die op 22 maart 2006 onderzoek had gedaan, niet leidde tot een ander medisch oordeel, omdat de verslechtering van appellantes toestand niet was aangetoond op het moment van de intrekking van de uitkering.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aan appellante voorgehouden functies medisch geschikt waren. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 19 oktober 2007.

Uitspraak

06/1462 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 januari 2006, 05/822 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.H.H. Schepers, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld en is een aanvullend stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2007, waar appellante met voorafgaand bericht niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
II. OVERWEGINGEN
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende, tussen partijen niet bestreden, feiten en omstandigheden.
Appellante, die werkzaam was als medewerkster in een laboratorium, is op 11 mei 1992 uitgevallen wegens linkerschouderklachten. Nadien heeft zij ook psychische klachten gekregen. De aan haar toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering werd laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 19 april 2004 heeft het Uwv deze arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 17 juni 2004 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
Bij besluit van 3 mei 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 19 april 2004 ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante onder verwijzing naar de op haar verzoek verrichte expertise van psychiater dr. L. Timmerman doen aanvoeren dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij haar bestaande beperkingen ten aanzien van concentratie, doelmatig handelen, snelle prikkelbaarheid en agressiviteit en dat zij door deze psychiater niet belastbaar is geacht voor halve of hele dagen werk. Voort is appellante van mening dat zij niet in staat is om de geduide functies te vervullen en is aanvullend een beroepsgrond naar voren gebracht ten aanzien van de inzichtelijkheid en verifieerbaarheid van de geduide functies.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de door de verzekeringsarts J.F.B. Godijn bij appellante vastgestelde beperkingen. De Raad stelt vast dat appellante in de bezwaarfase opnieuw is onderzocht en is van oordeel dat door de bezwaarverzekeringsarts M. Bakker onder meer op basis van informatie van behandelende psychiater J.R. van der Bijl afdoende is gemotiveerd waarom zij geen aanleiding heeft gevonden om de beperkingen anders vast te stellen dan door de verzekeringsarts Godijn reeds is aangegeven. Voorts is door de bezwaarverzekeringsarts Bakker genoegzaam aangegeven waarom de onderzoeksbevindingen van psychiater Timmerman evenmin tot een ander medisch oordeel leiden. De Raad merkt in dat verband op dat de informatie van psychiater Timmerman betrekking heeft op klachten ten tijde van zijn onderzoek op 22 maart 2006 en niet is komen vast te staan dat de op die datum geconstateerde verslechtering ten tijde in geding reeds was opgetreden.
De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, evenmin grond om ervan uit te gaan dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M. Gunter.
CVG