ECLI:NL:CRVB:2007:BB5933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Intrekking WAO-uitkering en prematuur bezwaar tegen besluit van het Uwv
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 6 februari 2007 had geoordeeld dat het bezwaar van appellant tegen de brief van de verzekeringsarts prematuur was. Appellant ontving sinds 17 februari 2003 een WAO-uitkering van 80 tot 100% en werd op 12 januari 2006 herkeurd door verzekeringsarts W. Blok. Deze arts informeerde appellant op 10 februari 2006 dat zijn uitkering zou worden ingetrokken, maar dat hij een formele beslissing van het Uwv zou ontvangen. Appellant diende op 16 februari 2006 bezwaar in tegen de brief van Blok, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar prematuur, omdat het formele besluit tot intrekking pas op 23 februari 2006 was genomen. De rechtbank bevestigde deze beslissing en verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk.
In hoger beroep betwistte appellant de uitspraak van de rechtbank. Hij stelde dat de intrekking van zijn uitkering al was besloten op het moment dat hij bezwaar maakte. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de brief van de verzekeringsarts geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar slechts een aankondiging van een besluit. De Raad concludeerde dat het bezwaar van appellant prematuur was, omdat het formele besluit pas na zijn bezwaar was genomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv appellant ten onrechte in zijn bezwaar had ontvangen. De Raad wees erop dat de brief van 30 maart 2006 van de gemachtigde van appellant niet als tijdig bezwaar kon worden aangemerkt, omdat deze geen grieven tegen het besluit van 23 februari 2006 bevatte. De Raad concludeerde dat er geen verplichting voor het Uwv bestond om appellant te attenderen op het prematuur ingediende bezwaar.