ECLI:NL:CRVB:2007:BB5900
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante ontving sinds 28 september 1999 een WAO-uitkering, berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een vijfdejaars herbeoordeling door een verzekeringsarts van het Uwv, werden er beperkingen vastgesteld en werd geconcludeerd dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Op basis hiervan heeft het Uwv de WAO-uitkering per 6 januari 2005 ingetrokken.
Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen correct waren vastgesteld en dat de functies die aan appellante werden voorgehouden passend waren binnen haar beperkingen. Appellante ging in hoger beroep en herhaalde haar eerdere argumenten, waarbij zij stelde dat de medische onderzoeken onvoldoende waren en dat er niet zorgvuldig naar de functies was gekeken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellante zorgvuldig had vastgesteld en dat de door appellante ingebrachte informatie niet leidde tot andere conclusies. De Raad vond dat het Uwv voldoende had onderbouwd waarom appellante de voorgehouden functies kon vervullen en dat de bezwaren van appellante adequaat waren weerlegd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.