tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2006, nr. 03/1013 ZFW (hierna: aangevallen uitspraak),
Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V., als rechtsopvolgster van de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A., gevestigd te Zeist (hierna: Zilveren Kruis),
Datum uitspraak: 10 oktober 2007
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Zilveren Kruis heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2007. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Zilveren Kruis heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Kreeft, werkzaam bij Zilveren Kruis.
De Raad gaat uit op de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 22 maart 2002 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante met ingang van 30 juni 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Bij aanmeldingsformulier van 15 juli 2002 heeft appellante zich als ziekenfondsverzekerde bij Zilveren Kruis gemeld.
Bij besluit van 16 augustus 2002 heeft Zilveren Kruis appellante medegedeeld dat zij met ingang van de ontvangstdatum van haar aanmelding, 19 juli 2002, is ingeschreven als ziekenfondsverzekerde. Voorts is aangegeven dat op grond van artikel 17 van de Ziekenfondswet (Zfw) aan haar de maandelijkse nominale premie in rekening zal worden gebracht met een terugwerkende kracht tot maximaal één jaar en 60 dagen. Ten slotte is aangegeven dat appellante geen recht heeft op restitutie van de door haar in het verleden betaalde premies voor haar particuliere ziektekostenverzekering.
Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 februari 2003 voor zover gericht tegen de opgelegde nominale premie ongegrond verklaard. Wel wordt in dat besluit aan appellante het recht op vergoeding van de kosten van haar particuliere ziektekostenverzekering op basis van een derde klasse verzekering over de periode van 19 juli 1999 tot 19 juli 2002 toegekend.
Appellante is tegen dit besluit bij de rechtbank in beroep gekomen voor zover haar daarbij een vergoeding over de periode van 30 juni 1998 tot 19 juli 1999 is onthouden. Zij heeft daarbij aangevoerd dat haar niet te verwijten valt dat zij met terugwerkende kracht tot 30 juni 1998 een uitkering ingevolge de WAO is gaan ontvangen en dat zij daarom recht heeft op vergoeding van de kosten van haar particuliere ziektekostenverzekering vanaf 30 juni 1998.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij overwogen dat in artikel 2, vijfde lid, van de Regeling vergoeding kosten verstrekkingen in bijzondere omstandigheden (hierna: de Regeling) is bepaald dat de in geding zijnde vergoeding zich beperkt tot de kosten over een periode van ten hoogste drie jaar, direct voorafgaand aan het tijdstip van de aanmelding. In de Regeling is geen hardheidsclausule opgenomen. Artikel 2, vijfde lid, van de Regeling is van dwingendrechtelijke aard. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank van deze bepaling alleen worden afgeweken indien sprake is van een bijzonder geval, waarin strikte toepassing van een dwingendrechtelijke bepaling in die mate in strijd komt met het ongeschreven recht, dat op grond daarvan de toepassing van die bepaling geen rechtsplicht meer kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de door appellante aangevoerde omstandigheden niet een dergelijk bijzonder geval, al is wel sprake van een uitzonderlijke situatie.
In hoger beroep heeft appellante volhard bij haar stelling dat sprake is van een uitzonderlijk geval en dat zij daarom recht heeft op de litigieuze vergoeding van de premie voor haar particuliere ziektekostenverzekering.
De Raad overweegt als volgt.
In geschil is de vraag of Zilveren Kruis terecht ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Regeling de vergoeding van de premiekosten heeft beperkt tot drie jaar, dan wel rechtens gehouden is deze premie ook te vergoeden over de periode van 30 juni 1998 tot 19 juli 1999.
Artikel 2, vijfde lid, van de Regeling is aan het besluit van de Ziekenfondsraad van 21 december 1967, Staatscourant 1968, nr. 18, toegevoegd bij besluit van het College voor zorgverzekeringen van 25 april 2002, Staatscourant 2002, nr. 83. Bij dit laatste besluit is ook de naam Regeling vergoeding kosten verstrekkingen in bijzondere omstandigheden toegevoegd.
Het College voor zorgverzekeringen heeft zijn bevoegdheid tot het vaststellen van artikel 2, vijfde lid, van de Regeling gebaseerd op de artikelen 25, eerste lid, aanhef en onder d, en 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering van 4 januari 1966, Staatsblad 1966, nr. 3, zoals dit luidde ten tijde in geding (hierna: Verstrekkingenbesluit). In artikel 29 van het Verstrekkingenbesluit is – samengevat – bepaald dat bij een niet tijdige inschrijving bij een ziekenfonds aanspraak bestaat op een door het College voor zorgverzekeringen vast te stellen gehele of gedeeltelijke vergoeding van de premie voor de particuliere ziektekostenverzekering.
De regering heeft haar bevoegdheid tot vaststelling van het Verstrekkingenbesluit onder andere gebaseerd op artikel 10 van de Zfw.
Artikel 10 van de Zfw bepaalt: “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke mate en onder welke voorwaarden aanspraak bestaat op een verstrekking of op een vergoeding wegens kosten van geneeskundige verzorging, verleend in of buiten Nederland, in gevallen, waarin een verzekerde als gevolg van in die algemene maatregel van bestuur omschreven omstandigheden geneeskundige hulp heeft ingeroepen, welke hij, hadden die omstandigheden zich niet voorgedaan, op de in artikel 9 omschreven wijze had kunnen verkrijgen.”
In de memorie van toelichting bij artikel 10 van de Zfw, Bijlagen bij de Handelingen van de Tweede Kamer 1961-1962, 6808, nr. 3, p. 38, wordt gesteld: “Voorts kan dit artikel ook worden toegepast in gevallen, waarin de verzekerde zich te laat heeft aangemeld bij een ziekenfonds.” Gelet hierop is het de bedoeling van de wetgever in formele zin geweest dat bij een te late aanmelding ook de premie voor de particuliere ziektekostenverzekering kan worden vergoed.
In artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van de Regeling is de aanspraak op vergoeding van de kosten van een particuliere ziektekostenverzekering beperkt tot een verzekering met betrekking tot rechten die in de Zfw aan verzekerden worden gewaarborgd.
In artikel 2, vijfde lid, van de Regeling is deze aanspraak beperkt tot maximaal drie jaar, direct voorafgaand aan het tijdstip van aanmelding. Hiermee worden de rechten van verzekerden zoals appellante, in de tijd beperkt.
Naar het oordeel van de Raad is voor een dergelijke beperking van de rechten van verzekerden een expliciete grondslag in de wet in formele zin, de Zfw, nodig. Zo’n expliciete wettelijke grondslag ontbreekt echter. Evenmin valt in de wetsgeschiedenis of in het systeem van de Zfw steun te vinden voor een beperking in de tijd van de rechten die de verzekerde ontleent aan zijn verplichte verzekering ingevolge de Zfw. Derhalve is artikel 2, vijfde lid, van de Regeling vergoeding kosten verstrekkingen in bijzondere omstandigheden onverbindend.
De Raad ziet hierin aanleiding om het besluit van 21 februari 2003 te vernietigen voor zover aangevochten. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, komt voor vernietiging in aanmerking. Zilveren Kruis zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Van kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht is niet gebleken.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 februari 2003 voor zover appellante daarbij een vergoeding over de periode van 30 juni 1998 tot 19 juli 1999 is onthouden;
Draagt Zilveren Kruis op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Bepaalt dat Zilveren Kruis aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 136,-- (€ 31,-- en € 105,--) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en L.J.A. Damen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Eikelenboom-Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007.
(get.) M. Eikelenboom-Renden