ECLI:NL:CRVB:2007:BB5558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4715 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor eigen werk in het kader van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een WAO-uitkering. Appellant, die als inpakker werkte, viel op 8 januari 2003 uit met klachten aan zijn rechterarm. Het Uwv weigerde hem na de wettelijke wachttijd van 52 weken een uitkering toe te kennen, omdat hij volgens hen minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op goede gronden tot deze weigering was gekomen. In hoger beroep was de centrale vraag of appellant op 7 januari 2004 in staat was zijn eigen maatgevende arbeid als inpakker te verrichten.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de aan het Uwv verbonden arts, I. Eygür, in oktober 2003 een functionele mogelijkhedenlijst heeft opgesteld, waarin beperkingen voor repetitieve handelingen zijn vermeld. De arbeidsdeskundige A.M. Zierikzee heeft contact opgenomen met de voormalige werkgever van appellant en een rapport opgesteld, waarin hij concludeerde dat appellant geschikt was voor zijn werk. Echter, de Raad oordeelt dat de besluitvorming van het Uwv onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, omdat niet is aangetoond dat de repetitieve handelingen die in het werk van inpakker voorkomen, zijn besproken.

De Raad concludeert dat het standpunt van het Uwv niet voldoende is onderbouwd en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het Uwv wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

05/4715 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 juni 2005, 04/4042
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.K. Bhadai, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2007. Namens appellant is mr. S. Kanhai, kantoorgenoot van mr. Bhadai, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was laatstelijk werkzaam als inpakker voor 32 uur per week op een wijze als voorzien in de Wet Sociale Werkvoorziening. Op 8 januari 2003 is hij voor dit werk uitgevallen met rechterarmklachten. Het Uwv heeft geweigerd hem na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken - per 7 januari 2004 - een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen met als overweging dat appellant toen minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het Uwv op goede gronden tot die weigering is gekomen.
In hoger beroep is tussen partijen uitsluitend nog in geschil of appellant op 7 januari 2004 in staat was de eigen maatgevende arbeid van inpakker te verrichten. Appellant is van mening dat hij, gelet op zijn klachten, op deze datum niet in staat was die arbeid te verrichten.
De Raad stelt vast dat de aan het Uwv verbonden arts I. Eygür in oktober 2003 op grond van door hem verricht medisch onderzoek een functionele mogelijkhedenlijst heeft vastgesteld die in bezwaar door de bezwaarverzekeringsarts M. Keus is onderschreven. In die arbeidsmogelijkhedenlijst is onder meer vermeld dat appellant beperkingen kent voor werk dat uitsluitend bestaat uit repetitieve handelingen en dat appellant per uur hooguit ongeveer 600 keer kan reiken. Voorts stelt de Raad vast dat in verband daarmee de arbeidsdeskundige A.M. Zierikzee met betrekking tot appellants werk als inpakker contact heeft opgenomen met diens voormalige werkgever. Deze heeft hem een beschrijving van het werk en de kenmerkende belasting daarvan gegeven. Zierikzee heeft vervolgens in zijn daarover uitgebrachte rapport vermeld dat een knelpunt voor het kunnen verrichten van dit werk kan zijn dat dit uitsluitend uit repetitieve handelingen bestaat. Daarbij merkt hij op dat de werkgever tevergeefs heeft geprobeerd appellant hierin tegemoet te komen. Vervolgens heeft Zierikzee overleg gevoerd met Eygür over appellants functionele mogelijkheden, maar uit zijn aantekeningen daarover blijkt niet dat hierbij de repetitieve handelingen die in het eigen werk van inpakker voorkomen zijn besproken. Zierikzee heeft appellant geschikt geacht voor dit werk en het Uwv heeft deze opvatting onderschreven. Naderhand heeft de bezwaararbeidsdeskundige J.J. Noorder hierover in zijn - in de beroepsfase opgemaakte - rapport van 15 maart 2005 toegelicht dat in de eigen functie het reiken minder dan 600 keer per uur en tot maximaal veertig centimeter voorkomt. Hij heeft hieraan de conclusie verbonden dat daarmee de toegestane belastbaarheid, zoals vastgelegd in de functionele mogelijkhedenlijst, niet wordt overschreden. Zijn toelichting geeft naar het oordeel van de Raad echter een onvoldoende antwoord op de gerezen vraag of appellant geschikt was voor de eigen maatgevende arbeid, gelet op de daarin voorkomende repetitieve handelingen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat in het geneeskundige rapport van Eygür van 16 oktober 2003 expliciet is vermeld dat de geschiktheid hierdoor mogelijk in twijfel is te trekken. Nu ook niet is gebleken dat de arbeidsdeskundige Zierikzee over dit aspect overleg heeft gevoerd met Eygür, oordeelt de Raad dat het standpunt van het Uwv, dat appellant op de datum in geding geschikt was voor het eigen werk, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, hetgeen in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De besluitvorming wordt hierdoor niet gedragen door een deugdelijke arbeidskundige grondslag, hetgeen tevens in strijd is met artikel 7:12 van de Awb.
Op grond van het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Het beroep zal alsnog gegrond worden verklaard en aan het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Dit brengt mee dat de Raad termen aanwezig acht om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 20 augustus 2004, zoals dit is gewijzigd op
18 januari 2005, gegrond en vernietigt dit besluit;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
CVG