ECLI:NL:CRVB:2007:BB5558
Centrale Raad van Beroep
Beoordeling geschiktheid voor eigen werk in het kader van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een WAO-uitkering. Appellant, die als inpakker werkte, viel op 8 januari 2003 uit met klachten aan zijn rechterarm. Het Uwv weigerde hem na de wettelijke wachttijd van 52 weken een uitkering toe te kennen, omdat hij volgens hen minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op goede gronden tot deze weigering was gekomen. In hoger beroep was de centrale vraag of appellant op 7 januari 2004 in staat was zijn eigen maatgevende arbeid als inpakker te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de aan het Uwv verbonden arts, I. Eygür, in oktober 2003 een functionele mogelijkhedenlijst heeft opgesteld, waarin beperkingen voor repetitieve handelingen zijn vermeld. De arbeidsdeskundige A.M. Zierikzee heeft contact opgenomen met de voormalige werkgever van appellant en een rapport opgesteld, waarin hij concludeerde dat appellant geschikt was voor zijn werk. Echter, de Raad oordeelt dat de besluitvorming van het Uwv onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, omdat niet is aangetoond dat de repetitieve handelingen die in het werk van inpakker voorkomen, zijn besproken.
De Raad concludeert dat het standpunt van het Uwv niet voldoende is onderbouwd en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het Uwv wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand.