ECLI:NL:CRVB:2007:BB4590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6758 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 oktober 2005. De zaak betreft de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die in eerste instantie was vastgesteld op 80% of meer, maar door appellant werd herzien naar 35-45% per 3 november 2004. Betrokkene had in oktober 2004 een bezwaarschrift ingediend tegen het kortingsbesluit van 17 september 2004, maar de rechtbank oordeelde dat appellant ten onrechte het bezwaarschrift niet ook gericht had geacht tegen het herzieningsbesluit. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat betrokkene geen bezwaar had gemaakt tegen het herzieningsbesluit en dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil was getreden.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2007 was alleen appellant vertegenwoordigd door mr. E.G. van Roest, terwijl betrokkene niet aanwezig was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellant een besluit op bezwaar moest nemen ten aanzien van het herzieningsbesluit. De Raad concludeerde dat betrokkene in zijn bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting geen bezwaar had gemaakt tegen het herzieningsbesluit, maar enkel tegen het kortingsbesluit. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd in zoverre dat appellant niet verplicht was om een nieuw besluit op bezwaar te nemen over het herzieningsbesluit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden, en in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen.

Uitspraak

05/6758 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 oktober 2005, 05/565 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 28 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betrokkene heeft een verweerschrift ingediend, waarop door appellant is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2007. Voor appellant is verschenen mr. E.G. van Roest. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 17 september 2004 (hierna: kortingsbesluit) heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat de aan hem per 29 augustus 2003 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer toegekende WAO-uitkering in verband met inkomsten uit arbeid per 1 maart 2004 zal worden uitbetaald alsof sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
Bij besluit van eveneens 17 september 2004 (hierna: herzieningsbesluit) heeft appellant in het kader van de eerstejaars WAO-herbeoordeling - op basis van aan betrokkene voorgehouden voorbeeldfuncties die hij met zijn medische beperkingen moet worden geacht te kunnen vervullen - de mate van betrokkenes arbeidsongeschiktheid van 80% of meer per 3 november 2004 herzien naar 35-45%.
Bij brief van 18 oktober 2004 heeft betrokkene een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit op bezwaar van 20 januari 2005 heeft appellant betrokkenes bezwaarschrift aangemerkt als uitsluitend te zijn gericht tegen het kortingsbesluit en geweigerd dat kortingsbesluit te herroepen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank betrokkenes beroep tegen het besluit op bezwaar van 20 januari 2005 (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het meer of anders gevorderde afgewezen, zulks met bepalingen over de proceskosten en het griffierecht.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank tevens als haar oordeel gegeven dat appellant ten onrechte betrokkenes bezwaarschrift niet óók gericht heeft geacht tegen het herzieningsbesluit en dat bijgevolg appellant alsnog te dien aanzien een besluit zal moeten nemen op betrokkenes bezwaarschrift.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd uitsluitend op te komen tegen dàt oordeel, stellende dat uit de gedingstukken - met name betrokkenes bezwaarschrift van
18 oktober 2004 en het verslag van de hoorzitting op 18 november 2004 - expliciet blijkt dat betrokkene geen bezwaar heeft tegen het herzieningsbesluit en dat de rechtbank met dat oordeel buiten de omvang van het geschil is getreden. Voor het overige heeft appellant te kennen gegeven in de aangevallen uitspraak te berusten.
De Raad oordeelt als volgt.
Bij het door appellant aangevochten oordeel gaat het niet om een overweging ten overvloede, immers, ingeval van volledige berusting in de aangevallen uitspraak zal appellant ingevolge dat oordeel alsnog ten aanzien van het herzieningsbesluit een besluit op bezwaar moeten nemen.
Het bezwaarschrift van 18 oktober 2004 noch het verslag van de hoorzitting op
18 november 2004 bevat enige indicatie dat betrokkene bezwaar heeft of heeft bedoeld te maken tegen óók het herzieningsbesluit. Veeleer is het tegendeel het geval, nu betrokkene in zijn bezwaarschrift met zoveel woorden heeft vermeld dat hij het prima vindt dat de arbeidsdeskundige hem “voor een x aantal procent wil goedkeuren”. In zijn bezwaarschrift heeft betrokkene al zijn pijlen gericht op de aanname door appellant dat hij per 1 maart 2004 inkomsten uit arbeid heeft. In de laatste regel van zijn bezwaarschrift verwijst betrokkene naar het kortingsbesluit (“Onderwerp: wijziging in de uitbetaling van de uitkering”). In het verslag van de hoorzitting op 18 november 2004, welk verslag betrokkene geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van op- of aanmerkingen, is vermeld dat betrokkene er geen bezwaar tegen heeft dat hij minder arbeidsongeschikt wordt geacht en dat betrokkenes bezwaar ertegen is gericht dat is gezegd dat hij inkomsten uit arbeid heeft.
Betrokkene heeft in beroep niets aangevoerd dat wijst in de richting van in rechte opkomen tegen het bestreden besluit met het oog op het herzieningsbesluit.
Uit het vorenstaande volgt dat appellant bij het nemen van het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft aangenomen dat betrokkene in zijn bezwaarschrift van
18 oktober 2004 en in het vervolg van de bezwaarprocedure uitsluitend blijk heeft gegeven van bezwaren tegen het kortingsbesluit.
Aangezien de rechtbank ten onrechte is gekomen tot haar hiervoor weergegeven oordeel en met dat oordeel buiten de omvang van het geschil in beroep is getreden, slaagt appellants hoger beroep.
De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet kunnen blijken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak in zoverre dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet alsnog een besluit op bezwaar ten aanzien van het besluit van 17 september 2004 tot herziening van de aan [betrokkene] toegekende WAO-uitkering behoeft te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en R.C. Stam en
J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
A.C.W. Ris - van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op
28 september 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.
MK