ECLI:NL:CRVB:2007:BB4266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- H.J. De Mooij
- Rechtspraak.nl
Herzieningsverzoek WAO-uitkering zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
In deze zaak gaat het om een herzieningsverzoek van een WAO-uitkering door appellante, die sinds 1964 lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Appellante heeft in 1997 en 1998 verzocht om een arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft dit verzoek afgewezen. De reden hiervoor was dat er sinds 1 augustus 1975 geen periode was waarin appellante onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in 1999 genomen en later in 2000 bevestigd na bezwaar. De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond in 2002, waarna appellante berustte in deze uitspraak.
In 2004 verzocht appellante het Uwv om herziening van het besluit van 1 juli 1999, onder verwijzing naar een besluit van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, dat haar een uitkering had toegekend. Appellante stelde dat dit besluit aantoont dat zij sinds 1975 gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft echter geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangenomen en heeft het verzoek om herziening in mei 2004 afgewezen. Dit besluit werd later in oktober 2004 na bezwaar gehandhaafd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en op 25 september 2007 uitspraak gedaan. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag van appellante af te wijzen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en H.J. De Mooij als leden.