ECLI:NL:CRVB:2007:BB4194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6424 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag wegens kinderporno op de PC van de werkgever

In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die op staande voet is ontslagen wegens het bekijken en verzamelen van kinderpornografisch materiaal op de computer van zijn werkgever. Appellant had op 8 september 2005 een aanvraag om een WW-uitkering ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering op 18 oktober 2005, omdat hij verwijtbaar werkloos was geworden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 3 februari 2006. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft in een eerdere uitspraak op 2 oktober 2006 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 25 juli 2007 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, aangevoerd dat zijn psychische problemen niet voldoende zijn meegewogen door de rechtbank. Hij stelde dat zijn gedrag, dat leidde tot het ontslag, niet in overwegende mate aan hem kan worden aangerekend, en verwees naar zijn traumatische jeugd en de psychiatrische behandeling die hij ondergaat. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. De Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde medische documenten niet voldoende onderbouwden dat zijn gedrag niet geheel aan hem kon worden aangerekend. De Raad concludeerde dat appellant zijn verplichtingen op grond van de Werkloosheidswet niet was nagekomen, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter.

Uitspraak

06/6424 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 oktober 2006, 06/1551 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 september 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Plokker, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Plokker voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Voor een uitgebreidere weergave van de relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
2.1. Appellant was als medewerker facilitair bedrijf werkzaam bij de [naam werkgever] (hierna: de werkgever). Op 1 juni 2005 is hij op staande voet ontslagen wegens het bekijken en verzamelen van kinderpornografisch materiaal op de personal computer van de werkgever. De werkgever heeft het ontslag op staande voet later ingetrokken. Bij beschikking van 26 augustus 2005 heeft de kantonrechter op grond van gewichtige redenen de arbeidsovereenkomst tussen appellant en de werkgever op verzoek van de werkgever ontbonden met ingang van
1 september 2005.
2.2. Appellant heeft op 8 september 2005 een aanvraag om een uitkering ingevolge de WW ingediend. Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft het Uwv die uitkering blijvend geheel geweigerd wegens verwijtbare werkloosheid. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank zijn psychische problemen heeft onderschat en dat het gedrag dat tot beëindiging van de dienstbetrekking heeft geleid hem niet in overwegende mate kan worden aangerekend. In dat kader heeft appellant aangevoerd dat hij geen weerstand kon bieden aan de drang om kinder-pornosites te bezoeken en dat zijn werkgever, die daarvan op de hoogte was, hem daarvoor had kunnen behoeden door, zoals eerder was gebeurd, de toegang tot het internet voor hem te blokkeren. Appellant heeft traumatische ervaringen in zijn jeugd en zijn achtergrond genoemd als verklaring voor zijn gedrag en hij heeft erop gewezen dat hij nog steeds onder behandeling is voor de psychische problemen die hij daarvan ondervindt. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar een verwijsbrief van zijn huisarts aan de behandelend psychiater van 16 februari 2006 en naar een uitnodiging van PsyQ voor een eerste onderzoeksgesprek van 17 februari 2006.
4.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
Artikel 27, eerste lid, van de WW bepaalt dat, indien de werknemer de verplichting op grond van het eerste lid, onderdeel a, niet is nagekomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering blijvend geheel weigert, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35.
5.2. De Raad stelt vast dat in hoger beroep uitsluitend de vraag aan de orde is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat uit de feiten en omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat het niet-nakomen van voormelde verplichting appellant niet in overwegende mate kan worden verweten.
5.3. De Raad overweegt dat de door appellant overgelegde verwijsbrief van de huisarts en de uitnodiging van PsyQ voor een onderzoeksgesprek geen medische gegevens bevatten die tot de conclusie leiden dat het gedrag van appellant dat tot de beëindiging van zijn dienstbetrekking heeft geleid hem niet geheel kan worden aangerekend. In zoverre heeft appellant zijn standpunt onvoldoende onderbouwd. Ook de stelling van appellant dat het voor hem niet mogelijk was om zelf zijn werkgever te benaderen met het verzoek om de toegang tot het internet voor hem af te sluiten is door hem niet met medische gegevens onderbouwd. Het Uwv daarentegen heeft naar aanleiding van het beroepschrift in eerste aanleg een bezwaarverzekeringsarts hierover om een standpunt gevraagd en dat standpunt luidde dat het feit dat appellant zijn probleem niet met de werkgever heeft besproken geen uiting van ziekte is. Nu appellant hier geen andersluidende medische verklaring tegenover heeft gesteld, komt de Raad tot het oordeel dat de onder 5.2. vermelde vraag bevestigend moet worden beantwoord.
5.4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.M. van Dun en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) M.R.S. Bacon.
BvW