ECLI:NL:CRVB:2007:BB4180
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- B.M. van Dun
- R.P.Th. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om terug te komen van weigering WW-uitkering op basis van nieuwe feiten
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 10 oktober 2006, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WW-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellant had op 4 januari 2005 een WW-uitkering aangevraagd na werkloosheid, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellant meer dan drie tijdelijke contracten had gehad bij zijn werkgever. Appellant stelde dat er nieuwe feiten waren die de heroverweging van de eerdere besluiten rechtvaardigden, waaronder de ontdekking dat er geen sprake was van een overgang van onderneming en dat andere werknemers in een vergelijkbare situatie wel een WW-uitkering hadden ontvangen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de door appellant aangevoerde feiten niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden konden worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat deze feiten al bekend waren ten tijde van de eerdere procedure en dat appellant deze eerder had kunnen aanvoeren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag had kunnen komen. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten, aangezien de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanvoeren van feiten en omstandigheden in bestuursrechtelijke procedures en de strikte toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat nieuwe feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld bij een nieuwe aanvraag na een afwijzing.