ECLI:NL:CRVB:2007:BB4163
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WAO-uitkering en dringende redenen voor afzien van terugvordering
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het besluit van 28 juni 2004, dat de uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2002 tot 1 juli 2002 niet uitbetaald zou worden, in rechte vaststaat. Appellant stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet aanwezig waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering een wettelijke verplichting is, waarbij slechts in uitzonderlijke gevallen van terugvordering kan worden afgezien.
De Raad overwoog dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor hem had. Appellant had weliswaar aangevoerd dat hij in financiële problemen verkeerde door de terugvordering, maar dit werd niet als een dringende reden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de terugvordering voortkwam uit een herzieningsbesluit dat in rechte onaantastbaar was geworden, en dat de gevolgen van de terugvordering niet als onaanvaardbaar konden worden beschouwd. De Raad concludeerde dat het Uwv meer tijd had genomen voor de terugvordering dan nodig was, maar dat dit niet leidde tot een andere conclusie over de rechtmatigheid van de terugvordering zelf.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of vergoeding van proceskosten. De zaak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder terugvordering van uitkeringen kan plaatsvinden en de beperkte mogelijkheden voor appellanten om aan te tonen dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.