ECLI:NL:CRVB:2007:BB4155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2629 + 06-5201 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep inzake WAO-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2004. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar bezwaar tegen een eerdere beslissing ongegrond had verklaard. Tijdens de procedure heeft het Uwv echter zijn standpunt herzien en het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard, waardoor haar uitkering ongewijzigd werd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

De gemachtigde van appellante verzocht om vergoeding van de proceskosten die in beroep en hoger beroep waren gemaakt, evenals de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Tijdens de zitting op 20 juli 2007 heeft de gemachtigde aangegeven dat er geen uitspraak verlangd werd over de wettelijke rente en dat de kosten voor het advies van de orthopedisch chirurg inmiddels door het Uwv waren vergoed.

De Raad oordeelde dat het Uwv volledig aan appellante tegemoet was gekomen, waardoor er geen belang meer was bij een toetsing van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit. Dit leidde tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. De Raad heeft de proceskosten vastgesteld op € 644,- voor de rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor de rechtsbijstand in hoger beroep, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van deze kosten en het griffierecht van € 133,- aan appellante.

Uitspraak

04/2629 + 06/5201 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2004, kenmerk 03/873 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 21 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, heeft namens appellante hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard. Haar uitkering is per datum in geding alsnog ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tevens zijn de in bezwaar door appellante gemaakte proceskosten (reiskosten in verband met het bijwonen van de hoorzitting en haar bezoek aan de bezwaarverzekeringsarts) vergoed.
De gemachtigde van appellante heeft verzocht om vergoeding van de in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten alsmede om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2007. Mr. de Jonge is verschenen voor appellante. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.
Ter zitting heeft mr. De Jonge te kennen gegeven dat zij van de Raad in dit geding geen uitspraak verlangt over de wettelijke rente en dat de kosten, verbonden aan het advies van de orthopedisch chirurg Schreuder, inmiddels door het Uwv zijn vergoed.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 29 maart 2002 heeft het Uwv appellantes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van
20 april 2002 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 14 februari 2003 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Hangende het hoger beroep is het Uwv tot het inzicht gekomen dat twee van de drie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet passend voor appellante waren. Daarom heeft het Uwv het besluit van 20 juni 2006 genomen.
Nu de uitkering van appellante alsnog per datum in geding ongewijzigd is voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en tevens de in bezwaar gemaakte proceskosten naar genoegen van appellante zijn vergoed, is het Uwv naar het oordeel van de Raad volledig aan appellante tegemoet gekomen. Dit brengt enerzijds mee dat het besluit van 20 juni 2006 ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in het lopende hoger beroep wordt meegenomen en anderzijds dat appellante geen belang meer heeft bij een toetsing van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit.
Dit leidt tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep met vergoeding van proceskosten en griffierecht.
De vergoeding van de in beroep en in hoger beroep door appellante gemaakte proceskosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- voor in beroep verleende rechtsbijstand en op € 644,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand. De kosten betreffende de rapportages van Instituut Psychosofia - in dit geval ingebracht in de procedure bij de rechtbank - komen volgens de aan de gemachtigde van appellante welbekende jurisprudentie van de Raad niet voor vergoeding in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de door appellante gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 133,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 september 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL