ECLI:NL:CRVB:2007:BB3865
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk en juistheid van belastbaarheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de weigering van een WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, geboren in 1964, was werkzaam als groepshulp en viel op 26 december 2002 uit met rugklachten. Na een verzoek om een WAO-uitkering op 29 december 2003, concludeerde een verzekeringsarts van het Uwv dat appellante beperkingen ondervond, maar dat zij geschikt was voor haar eigen werk en andere functies. Dit leidde tot een besluit van 22 maart 2004 waarin de uitkering werd geweigerd. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 8 november 2004.
De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om appellante verdergaand beperkt te achten dan het Uwv had vastgesteld, maar erkende dat de tilbelasting in haar eigen werk overschreed. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten. In hoger beroep stelde appellante dat zij meer beperkingen ondervond, waaronder huisstofmijtallergie, longfunctieproblemen en depressieve stemmingen. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om de beperkingen van het Uwv te betwisten, aangezien de behandelende orthopeden geen gebreken aan de rug konden vaststellen en er geen medisch onderbouwd standpunt was over de depressieve klachten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de in hoger beroep ingebrachte medische gegevens niet relevant waren voor de beoordeling van de situatie ten tijde van het oorspronkelijke besluit. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 18 september 2007 door de Centrale Raad van Beroep, met K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden.