ECLI:NL:CRVB:2007:BB3865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6147 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk en juistheid van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de weigering van een WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, geboren in 1964, was werkzaam als groepshulp en viel op 26 december 2002 uit met rugklachten. Na een verzoek om een WAO-uitkering op 29 december 2003, concludeerde een verzekeringsarts van het Uwv dat appellante beperkingen ondervond, maar dat zij geschikt was voor haar eigen werk en andere functies. Dit leidde tot een besluit van 22 maart 2004 waarin de uitkering werd geweigerd. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 8 november 2004.

De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om appellante verdergaand beperkt te achten dan het Uwv had vastgesteld, maar erkende dat de tilbelasting in haar eigen werk overschreed. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten. In hoger beroep stelde appellante dat zij meer beperkingen ondervond, waaronder huisstofmijtallergie, longfunctieproblemen en depressieve stemmingen. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om de beperkingen van het Uwv te betwisten, aangezien de behandelende orthopeden geen gebreken aan de rug konden vaststellen en er geen medisch onderbouwd standpunt was over de depressieve klachten.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de in hoger beroep ingebrachte medische gegevens niet relevant waren voor de beoordeling van de situatie ten tijde van het oorspronkelijke besluit. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 18 september 2007 door de Centrale Raad van Beroep, met K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden.

Uitspraak

05/6147 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 september 2005, 04/3173 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2007. Namens appellant is mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.B. Knollema.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, geboren in 1964, was werkzaam te Utrecht als groepshulp bij de [werkgever], gedurende 32 uur per week. Op 26 december 2002 is zij met rugklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden. Op 29 december 2003 heeft appellante het Uwv verzocht haar in aanmerking te brengen voor een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Nadat appellante was onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts is geconcludeerd dat appellante een aantal beperkingen ondervond. Op basis van die beperkingen heeft een voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige appellante geschikt geacht voor haar eigen werkzaamheden. Tevens werd appellante geschikt geacht om een aantal functies te vervullen. Dit leidde tot een besluit van 22 maart 2004 waarbij geweigerd werd appellante per 25 december 2003 een WAO-uitkering toe te kennen.
Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij het besluit van 8 november 2004 (hierna: bestreden besluit) is dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd en gesteld dat de beperkingen van appellante juist waren vastgesteld en dat zij in staat moest worden geacht zowel haar eigen werk te verrichten als een aantal haar voorgehouden functies te vervullen.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde bij de aangevallen uitspraak dat er geen aanleiding was om appellante verdergaand beperkt te achten dan door het Uwv vastgesteld. De functies waarvoor appellante geschikt werd geacht, vielen naar het oordeel van de rechtbank binnen de voor haar vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank was echter wel van oordeel dat de tilbelasting van appellante in haar eigen werk werd overschreden zodat appellante niet geschikt werd geacht voor haar eigen werk als groepshulp. Aangezien voorts een afdoende arbeidskundige onderbouwing door het Uwv eerst in het beroep was geleverd, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat appellante meer beperkingen ondervindt dat dan door het Uwv is aangenomen. Daarbij is gewezen op de huisstofmijtallergie, de longfunctie en de depressieve stemmingen van appellante. Appellante heeft ter onderbouwing van haar stellingen een aantal stukken ingebracht. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante gewezen op het feit dat aan appellante per 18 juli 2005 een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is toegekend.
De Raad oordeelt als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding is om appellante meer beperkt te achten dan door het Uwv is vastgesteld. Zoals ook ter zitting is vastgesteld hebben de twee behandelende orthopeden bij appellante geen gebreken of beperkingen aan de rug kunnen vaststellen en constateerden zij slechts een ernstig overgewicht. Voorts is er geen medisch onderbouwd standpunt ten aanzien van de depressieve klachten van appellante. Met de beperkingen die het Uwv desondanks heeft willen aannemen is appellante zeker niet te kort gedaan. Zoals uit de stukken blijkt, is daarbij rekening gehouden met haar longklachten. Dat appellante later in aanmerking is gebracht voor een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, brengt, mede gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen, niet mee dat de beperkingen van appellante ten tijde in geding door het Uwv onjuist zouden zijn vastgesteld. Tenslotte wijst de Raad er op dat de in hoger beroep ingebrachte medische gegevens, voor zover die niet reeds in de beroepsfase afdoende zijn besproken, betrekking hebben op appellantes gezondheidstoestand na de datum in geding. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 september 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM