ECLI:NL:CRVB:2007:BB3591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3841 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WAO-uitkering en Toeslagenwet door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 19 mei 2005 het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 19 december 2003 besloten om de aan appellant toegekende WAO-uitkering en de toeslag op grond van de Toeslagenwet per 1 april 1998 in te trekken en de onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere stellingen herhaald, waaronder de bewering dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat de rechtbank ten onrechte niet op al zijn argumenten is ingegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 september 2007 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat de rechtbank voldoende gemotiveerd heeft geoordeeld en dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en onderschrijft deze volledig. De rechtbank had geconcludeerd dat appellant zijn verplichtingen op grond van de WAO en de Toeslagenwet heeft geschonden, en dat het Uwv terecht de uitkering en toeslag heeft ingetrokken en teruggevorderd. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

05/3841 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 mei 2005, 04/93 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 19 december 2003, waarbij het Uwv - beslissend op bezwaar - de aan appellant toegekende WAO-uitkering en toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) per 1 april 1998 heeft ingetrokken en hetgeen als gevolg hiervan onverschuldigd is betaald heeft teruggevorderd.
Voor een overzicht van de aan het besluit van 19 december 2003 voorafgegane relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van het Uwv van
19 december 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald al hetgeen hij reeds in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht.
Naar zijn mening heeft de rechtbank in al hetgeen hij heeft aangevoerd ten onrechte geen aanleiding gezien zijn beroep gegrond te verklaren en het besluit van het Uwv van
19 december 2003 te vernietigen. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Voorts is de rechtbank naar zijn mening ten onrechte ongemotiveerd voorbijgegaan aan een aantal van zijn stellingen.
De Raad overweegt als volgt.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellant zijn verplichtingen op grond van
artikel 80 van de WAO en artikel 12 van de TW heeft geschonden en dat het Uwv terecht appellants uitkering en toeslag met ingang van 1 april 1998 heeft ingetrokken en de onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag van appellant heeft teruggevorderd. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
Ter motivering van dit oordeel heeft de rechtbank gewezen op het geheel van de gedingstukken, waaronder met name het rapport uitkeringsfraude van 25 april 2003 en de verklaringen van getuigen en van appellant zelf. Hiermee is de rechtbank op voldoende wijze ingegaan op de stellingen van appellant. Er is geen sprake van dat de rechtbank ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de door appellant naar voren gebrachte gronden.
In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde stelling dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en is de rechtbank op goede gronden tot het oordeel gekomen dat die grieven niet kunnen slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en onderschrijft deze volledig.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoelde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 september 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM