ECLI:NL:CRVB:2007:BB3224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1917 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante, die eerder gehuwd was met de overledene. De rechtbank Breda had op 9 maart 2005 het beroep van appellante tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaard. Appellante had op 9 januari 2004 een aanvraag voor een nabestaandenuitkering ingediend, maar deze was afgewezen omdat zij niet als nabestaande in de zin van de Algemene nabestaandenwet (ANW) kon worden aangemerkt. De ANW stelt dat alleen iemand die met de overledene een gezamenlijke huishouding voerde of iemand aan wie de overledene verplicht was alimentatie te betalen, als nabestaande kan worden beschouwd. In dit geval was er geen gezamenlijke huishouding en was er geen alimentatieverplichting van de overledene aan appellante.

Tijdens de zitting op 12 juli 2007 was appellante niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. Marijnissen. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een nabestaandenuitkering. De Raad wees erop dat de gewezen echtgenoot van appellante niet verplicht was om alimentatie te betalen, en dat de rechtbank eerder een verzoek van appellante tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage had afgewezen. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden en dat het hoger beroep niet kon slagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

05/1917 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 maart 2005, 04/1019 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft haar standpunt schriftelijk nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2007. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
II. OVERWEGINGEN
Aan de aangevallen uitspraak ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden waarbij voor eiseres appellante en voor verweerder de Svb moet worden gelezen.
"Eiseres is op 6 november 1961 gehuwd met [echtgenoot]. Op 28 juni 2002 is het huwelijk tussen eiseres en [echtgenoot] door echtscheiding ontbonden. Van den Maagdenberg is op 15 november 2003 overleden.
Eiseres heeft op 9 januari 2004 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) bij verweerder aangevraagd.
Bij primair besluit van 20 januari 2004 heeft verweerder deze aanvraag van eiseres afgewezen omdat eiseres niet als nabestaande in de zin van de Anw kan worden aangemerkt. Volgens de Anw geldt als nabestaande alleen iemand die met de overledene een gezamenlijke huishouding voerde of iemand aan wie de overledene verplicht was alimentatie te betalen. Beide situaties zijn niet op eiseres van toepassing.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe - zakelijk weergegeven – overwogen dat de gewezen echtgenoot van eiseres niet verplicht was eiseres alimentatie te betalen. Eiseres kan daarom voor de Anw niet als nabestaande worden aangemerkt.".
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij onder verwijzing naar de relevante bepalingen in de Algemene nabestaandenwet (ANW) het volgende overwogen.
"Eiseres heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat een gewezen echtgenoot van een overleden verzekerde recht heeft op een nabestaandenuitkering indien hun huwelijk reeds voor het overlijden door echtscheiding was ontbonden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt slechts juist wanneer daarbij de aanvullende voorwaarde voor een recht op nabestaandenuitkering in aanmerking wordt genomen. Deze houdt in dat de overleden verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan het overlijden verplicht was krachtens rechtelijke uitspraak of overeenkomst alimentatie te betalen aan de gewezen echtgenoot. De overeenkomst omtrent de alimentatie dient te zijn vastgelegd in een notariële akte of een akte mede ondertekend door een advocaat, dan wel een akte waarvan door de gewezen echtgenoot aannemelijk wordt gemaakt dat die tot stand is gekomen door de inzet van een bij de echtscheiding betrokken advocaat.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat haar huwelijk niet door echtscheiding is ontbonden. Daarom heeft zij een advocaat ingeschakeld die de nietigheid van de scheiding gaat inroepen. De rechtbank overweegt dat zij in deze procedure
- met verweerder – dient uit te gaan van de juistheid van de gegevens als vermeld in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De rechtbank wijst eiseres er op dat wanneer de echtscheiding alsnog nietig wordt verklaard zij verweerder kan verzoeken terug te komen van zijn besluit haar geen nabestaandenuitkering te verstrekken.
De rechtbank neemt derhalve als uitgangspunt dat eiseres gehuwd is geweest met de overledene Van den Maagdenberg, welk huwelijk op 28 juni 2002 door echtscheiding is ontbonden. Eiseres voerde ten tijde van het overlijden met de overledene geen gezamelijke huishouding. Niet in geschil is dat Van den Maagdenberg bij de echtscheiding niet is verplicht krachtens rechtelijke uitspraak of overeenkomst levensonderhoud te verschaffen aan eiseres op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Ook nadien is Van den Maagdenberg deze verplichting niet bij rechtelijke uitspraak of anderszins opgelegd. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat deze rechtbank bij beschikking van
8 juli 2003 een verzoek van eiseres tot vaststelling van een door Van den Maagdenberg aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 2.500,- per maand heeft afgewezen. Eiseres heeft ter zitting nog betoogd dat haar gewezen echtgenoot haar na de echtscheiding heeft onderhouden. De rechtbank is van oordeel dat deze grief van eiseres dient te falen. Zoals eiseres niet bestrijdt heeft haar gewezen echtgenoot dit levensonderhoud immers niet krachtens rechtelijke uitspraak of overeenkomst, vastgelegd in een notariële akte of een akte mede ondertekend door een advocaat, verschaft en evenmin krachtens een akte waarvan door eiseres aannemelijk is gemaakt dat die tot stand is gekomen door de inzet van een bij de echtscheiding betrokken advocaat, hetgeen een voorwaarde is voor een recht op nabestaandenuitkering.".
De Raad kan zich geheel in deze overwegingen van de rechtbank vinden. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat in vergelijking met haar stellingen in eerste aanleg geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Het hoger beroep kan derhalve niet slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.C. Palmboom.
JK/21082007