ECLI:NL:CRVB:2007:BB3162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/7175 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar en tijdigheid indiening bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 november 2005, waarin het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Appellante stelde echter dat zij het bezwaarschrift op 1 maart 2004 ter post had bezorgd en dat het Uwv dit op 3 maart 2004 had ontvangen. Het Uwv had de envelop waarin het bezwaarschrift was verzonden niet bewaard, waardoor de datum van het poststempel niet kon worden vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank niet gevolgd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de verklaring van appellante te twijfelen, en concludeerde dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. Hierdoor slaagde het hoger beroep van appellante. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en wees de zaak terug naar de rechtbank Groningen voor verdere behandeling. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 322,- werden begroot, en moest het Uwv het griffierecht van € 103,- aan appellante vergoeden.

Uitspraak

05/7175 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante]
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 november 2005, 04/1089 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak 1 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep doen instellen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 16 september 2004 (het bestreden besluit) waarbij hij heeft gehandhaafd zijn besluit van 19 januari 2004.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank ambtshalve overwogen, samengevat, dat appellante het bezwaarschrift te laat heeft ingediend.
De Raad kan zich in dat oordeel van de rechtbank niet vinden. Hij overweegt het volgende.
De laatste dag van de bezwaartermijn eindigde op (maandag) 1 maart 2004. Op het per post verzonden, ongedateerde bezwaarschrift heeft het Uwv als datum van ontvangst 3 maart 2004 aangetekend.
De envelop waarin de verzending heeft plaats gevonden, heeft het Uwv niet bewaard, waardoor de datum van het poststempel niet (meer) kan worden vastgesteld.
Appellante heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uitdrukkelijk verklaard dat zij het bezwaarschrift op 1 maart 2004 ter post heeft bezorgd. Mede gelet op het gegeven dat het bezwaarschrift (niet later dan) op 3 maart 2004 bij het Uwv is ontvangen en op het feit dat het Uwv - zoals ook uit het verweerschrift in hoger beroep kan worden opgemaakt - kennelijk geen aanleiding heeft gezien met het oog op eventuele ontvankelijkheidsvragen de envelop te bewaren, ziet de Raad geen aanleiding aan de verklaring van appellante te twijfelen. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en de Raad zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep wegens de haar verleende rechtsbijstand begroot op € 322,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Groningen;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van het geding in hoger beroep ter groote van € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar ten behoeve van het hoger beroep betaalde griffierecht ad € 103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 september 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.P. Mulder.