ECLI:NL:CRVB:2007:BB2726
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.W.M. Kaldenhoven
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Toenemende arbeidsongeschiktheid en oorzaak van uitkering in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om de vraag of de toeneming van de arbeidsongeschiktheid van appellant voortkomt uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen. Appellant, die sinds 1988 gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de schouderklachten van appellant niet gerelateerd zijn aan de eerder vastgestelde arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 31 augustus 2007 behandeld. Appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.H.A. Brauer, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.F. Bär. De Raad overwoog dat appellant in het verleden geen schouderklachten heeft gemeld en dat de schouderklachten die hij nu ervaart, kennelijk voortkomen uit een andere oorzaak. De Raad concludeerde dat de beperkingen die voortvloeien uit de schouderklachten niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,= bedragen, en tot vergoeding van het griffierecht van € 140,=. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Janssen als voorzitter en de leden J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen.