ECLI:NL:CRVB:2007:BB2713

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5169 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAZ-uitkering en maatmaninkomen van appellant na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, een zelfstandig timmerman, had zich opnieuw ziek gemeld na een ongeval in 2003 en verzocht om een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Het Uwv had in 2004 besloten dat appellant recht had op een WAZ-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Echter, in een later besluit in 2005 verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat de grieven van appellant, die zich richtten tegen de hoogte van het maatmaninkomen en de urenomvang van zijn laatst verrichte arbeid, niet konden slagen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de rechtbank de grieven van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd. De Raad wees erop dat de vaststelling van de urenomvang op 27 niet onjuist was en dat ook uren waarin met klanten werd gesproken of offertes werden gemaakt, als gewerkte uren moesten worden beschouwd.

Appellant stelde in hoger beroep dat zijn gezondheidstoestand na 1996 was verslechterd, wat zou betekenen dat het maatmaninkomen, berekend op basis van de nettowinst over de laatste drie boekjaren, geen representatief beeld gaf. De Raad volgde echter het Uwv in zijn standpunt dat de stellingen van appellant onvoldoende onderbouwd waren en dat de financiële resultaten van zijn bedrijf over de laatste jaren geen aanknopingspunt boden voor de juistheid van zijn beweringen. Het hoger beroep werd derhalve ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/5169 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2005, 05/1038 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 31 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2007. Appellant is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.M.J.E. Budel.
II. OVERWEGINGEN
De Raad heeft bij uitspraak van 29 april 2002, in het geding 00/750 AAW, beslist dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant met ingang van 30 december 1996 een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet toe te kennen, aangezien hij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellant is als zelfstandig timmerman blijven werken. Op 9 juni 2003 heeft hij zich opnieuw ziek gemeld nadat hij door een ongeval twee rugwervels had gebroken.
Naar aanleiding van een aanvraag daartoe heeft het Uwv bij besluit van 21 oktober 2004 beslist dat appellant per 7 juni 2004 aanspraak heeft op een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Bij besluit van 2 maart 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 21 oktober 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aangezien appellant zich kon vinden in de medische grondslag van het bestreden besluit, heeft de rechtbank zich beperkt tot het arbeidskundige deel daarvan.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellant gericht tegen de vaststelling van de hoogte van het maatmaninkomen en de urenomvang van de laatstelijk verrichte arbeid afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen. De Raad acht ook de vaststelling van de urenomvang op 27 niet onjuist. De Raad wijst er daarbij op dat ook uren, waarin met klanten wordt gesproken of een offerte wordt gemaakt, zijn te beschouwen als gewerkte uren.
In tegenstelling tot hetgeen appellant ter zitting van de rechtbank heeft verklaard, stelt hij zich in hoger beroep op het standpunt dat zijn gezondheidstoestand na 1996 is verslechterd, gepaard gaande met een vermindering van de omvang van de arbeid. Derhalve zou zijn maatmaninkomen, dat is berekend aan de hand van de nettowinst over de laatste drie boekjaren, voorafgaand aan het jaar van intreden van zijn arbeidsongeschiktheid in 2003, geen representatief beeld geven en dient het inkomen over 1996 als uitgangspunt te worden gehanteerd.
De Raad volgt het Uwv in hetgeen hieromtrent in het verweerschrift is opgemerkt. De thans ingenomen stellingen van appellant ontberen een deugdelijke onderbouwing en de door de fiscus geaccepteerde financiële resultaten van het bedrijf van appellant over de laatste jaren bieden evenmin een aanknopingspunt voor de juistheid ervan.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
MK