ECLI:NL:CRVB:2007:BB2710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4430 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding beroepstermijn niet verschoonbaar; verzet ongegrond

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 juni 2006. De Raad heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Appellante had het beroepschrift pas op 28 juli 2006 per fax ingediend, terwijl de termijn voor indiening op 27 juli 2006 eindigde. Appellante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, stellende dat er verwarring was ontstaan over de procedures en dat haar gemachtigde de beroepsprocedure niet tijdig had opgestart.

Tijdens de zitting op 20 juli 2007 heeft appellante haar standpunt toegelicht. De Raad heeft overwogen dat de gevolgen van de handelingen van een gemachtigde voor rekening komen van de cliënt. Appellante's argument dat het beroepschrift tijdig zou zijn geweest als het per post was verzonden, werd verworpen. De Raad heeft vastgesteld dat volgens artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht een beroepschrift tijdig is indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen. Aangezien het beroepschrift pas na afloop van de termijn was ontvangen, kon het verzet niet worden gegrond verklaard.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzet ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven.

Uitspraak

06/4430 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 juni 2006, 05/4361 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna Uwv)
Datum uitspraak: 31 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 25 oktober 2006 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voornoemde uitspraak heeft appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2007, waar appellante in persoon is verschenen. Het Uwv heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 25 oktober 2006 berust hierop, dat het hoger beroepschrift eerst op 28 juli 2006 per fax bij de Raad is ontvangen en derhalve niet binnen de daartoe gestelde termijn van zes weken, welke eindigde op 27 juli 2006, bij de Raad is ingediend.
In verzet heeft appellante - onder meer - aangevoerd dat er in verband met het samenvallen van twee verschillende procedures verwarring is ontstaan tussen appellante en haar gemachtigde over het in te stellen hoger beroep. Appellante verkeerde in de veronderstelling dat haar gemachtigde de beroepsprocedure bij de Raad zou opstarten en eerst op de laatste dag van de beroepstermijn is appellante gebleken dat dit nog niet was gebeurd.
De Raad is van oordeel dat de gevolgen van processuele handelingen, waaronder tevens te verstaan het nalaten daarvan, van een gemachtigde in het algemeen voor rekening dienen te blijven van degene die zijn belangen aan die gemachtigde heeft toevertrouwd.
Verder heeft appellante in het verzetschrift aangegeven dat indien zij het beroepschrift op 27 juli 2006 ter post zou hebben bezorgd het beroepschrift tegelijkertijd dan wel later dan haar fax van 28 juli 2006 bij de Raad zou zijn ontvangen.
Dit standpunt gaat eraan voorbij dat in artikel 6:9 van de Awb is geregeld dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen of, bij verzending per post, vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd. Bij verzending per fax dient het beroepschrift dus vóór het einde van de termijn door de Raad te zijn ontvangen.
De Raad stelt dan ook vast dat appellante in verzet geen gronden heeft aangevoerd die tot gegrondverklaring van het verzet kunnen of moeten leiden.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
MK