ECLI:NL:CRVB:2007:BB2684
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-uitkering en schending van inlichtingenverplichting in gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 januari 2005, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. De Svb had op 11 juni 2002 besloten om de AOW-uitkering van appellant te herzien van een ongehuwden-pensioen naar een pensioen voor iemand die een gezamenlijke huishouding voert, omdat appellant had aangegeven samen te wonen met zijn broer. De Svb had ook aangekondigd het te veel betaalde pensioen terug te vorderen en een boete op te leggen omdat appellant de wijziging in zijn woonsituatie niet tijdig had gemeld.
Appellant maakte bezwaar tegen de terugvordering en de boete, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat appellant niet op de hoogte was van de geldende voorschriften, maar dat dit niet leidde tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde dat de Svb verplicht was tot terugvordering van het te veel betaalde pensioen en dat er geen dringende redenen waren om hiervan af te zien. Ook oordeelde de rechtbank dat de boete terecht was opgelegd, omdat appellant niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geoordeeld dat de argumenten van appellant geen nieuwe gezichtspunten boden die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier A.C. Palmboom op 23 augustus 2007.