ECLI:NL:CRVB:2007:BB2394
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- A.J. Rentmeester
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op provisie in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep behandelt de kwestie van de toerekening van provisie aan de referentieperiode in het kader van de Werkloosheidswet (WW). Appellant, die werkzaam was bij een werkgever die failliet ging, verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om overneming van de betalingsverplichtingen van zijn werkgever. De Raad stelt vast dat het geschil draait om de vraag of de provisie, die appellant had verdiend, voor overneming in aanmerking komt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de provisie niet voor overneming in aanmerking komt, en appellant herhaalt in hoger beroep zijn standpunt dat de datum waarop de provisie betaald zou moeten zijn, bepalend is. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat het recht op provisie is ontstaan vóór de aanvang van de referentieperiode, en bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank. De Raad wijst erop dat de bepalingen van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) niet dwingen tot een ander oordeel. De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.