ECLI:NL:CRVB:2007:BB2359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5806 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2007 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 30 januari 2007, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat het verschuldigde griffierecht pas op 12 december 2006 op de rekening van de Raad was bijgeschreven, terwijl de termijn voor betaling eindigde op 11 december 2006. Appellante heeft in haar verzetschrift aangevoerd dat het griffierecht op 11 december 2006 van haar rekening was afgeschreven en dat de Postbank had gegarandeerd dat het bedrag, indien voor 11 uur gestort, op dezelfde dag zou worden bijgeschreven. Tijdens de zitting op 13 juli 2007 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. A.M. van den Hurk. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.

De Raad heeft overwogen dat appellante in verzet geen argumenten heeft aangedragen die de late betaling van het griffierecht kunnen verontschuldigen. De Raad benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor tijdige betaling bij appellante ligt en dat de vermeende garantie van de Postbank niet relevant is voor de beoordeling. Ook het feit dat appellante moeite had om het griffierecht bij elkaar te krijgen, leidt niet tot een ander oordeel. De Raad heeft daarom het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

06/5806 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2006, 05/2554
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna Uwv)
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 30 januari 2007 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voornoemde uitspraak heeft appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2007, waar appellante in persoon is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.M. van den Hurk, advocaat te Amsterdam. Het Uwv heeft zich – met voorafgaand bericht – niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 30 januari 2007 berust hierop, dat het verschuldigde griffierecht eerst op 12 december 2006 is bijgeschreven op de rekening van de Raad en derhalve niet binnen de in de brief van 13 november 2006 gestelde termijn, welke eindigde op 11 december 2006, is ontvangen.
In het verzetschrift heeft appellante aangegeven dat het griffierecht op 11 december 2006 van haar rekening is afgeschreven en dat de Postbank garandeert dat het bedrag, indien het voor 11 uur wordt gestort, op dezelfde datum zal worden bijgeschreven op de rekening van de begunstigde. Ter zitting heeft appellante nog aangegeven dat het haar veel moeite heeft gekost een bedrag van € 105,- bij elkaar te krijgen.
De Raad is van oordeel dat appellante in verzet niets heeft aangevoerd dat kan dienen als verontschuldiging voor het niet binnen de gestelde termijn door de Raad hebben ontvangen van het griffierecht.
De Raad overweegt dat in de brief van 13 november 2006 duidelijk staat vermeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening van die brief dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Raad dan wel per kas dient te zijn voldaan. Dat appellante met het overmaken van het griffierecht heeft gewacht tot de laatste dag van de gestelde termijn dient voor rekening en risico van appellante te blijven. De vermeende garantie van de Postbank doet daaraan niets af.
Ook de stelling dat het appellante veel moeite heeft gekost om het bedrag bij elkaar te krijgen leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
DK