tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 april 2006, 05/4875 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 augustus 2007
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door R. Marks. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.G. Smit, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 9 mei 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Hij heeft daarbij opgegeven woonachtig te zijn aan de [adres 1].
De Sociale Recherche Tilburg heeft naar aanleiding van de aanvraag een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 19 juli 2005. De onderzoeksresultaten waren voor het College aanleiding om bij besluit van van 10 augustus 2005 de aanvraag van appellant af te wijzen. Daarbij is overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres en dat de door hem verstrekte gegevens onjuist dan wel onvolledig zijn als gevolg waarvan niet kan worden vastgesteld of hij recht heeft op bijstand.
Bij besluit van 3 november 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 augustus 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 november 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Tevens heeft hij verzocht om veroordeling tot schadevergoeding (wettelijke rente).
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Naar vaste rechtspraak van de Raad dient de vraag waar iemand zijn woonadres heeft te worden beantwoord aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat appellant ten tijde hier van belang daadwerkelijk woonachtig was op het door hem opgegeven adres en verwijst kortheidshalve naar de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog van appellant dat onvoldoende is meegewogen dat het College heeft nagelaten het huisbezoek aan de [adres 1] af te ronden na terugkomst van zijn zuster, de hoofdbewoonster, en ten onrechte geen inlichtingen bij haar heeft ingewonnen, faalt. Nog daargelaten dat de omstandigheden die naast de twee huisbezoeken in aanmerking zijn genomen, er reeds sterk op wezen dat appellant op voormeld adres niet zijn hoofdverblijf had, heeft het College in het feit dat het aansluitend aan het verhoor van appellant op 19 juli 2005 te houden huisbezoek geen doorgang kon vinden omdat appellant niet over een sleutel van de woning bleek te beschikken, geen aanleiding hoeven zien dat huisbezoek later op die dag, na terugkeer van de zuster, alsnog af te ronden, Mede in het licht van de voordien gebleken feiten en omstandigheden, was immers geenszins uitgesloten dat het uitstel van het huisbezoek zou worden benut om intussen de inrichting van de woning in overeenstemming te brengen met de gestelde woonsituatie.
Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat appellant onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt omtrent zijn woonadres. Daarmee is hij tekort geschoten in de nakoming van de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting. De Raad is voorts van oordeel dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, appellant ten tijde hier van belang verkeerde in omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB. Het College heeft derhalve de aanvraag om bijstand van appellant van 9 mei 2005 terecht afgewezen.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet worden afgewezen.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestiging aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.J.A. Kooijman en R. van der Spoel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.J. van der Veen.