ECLI:NL:CRVB:2007:BB1717
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van WAO-uitkering na ziekte en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 27 april 2005 een eerdere beslissing van het Uwv heeft vernietigd. Appellant, die als melktanklasser werkte, meldde zich op 3 maart 1999 ziek met nek- en schouderklachten. Het Uwv kende appellant per 1 maart 2000 een WAO-uitkering toe, maar trok deze per 10 december 2003 in. Appellant maakte bezwaar, dat door het Uwv op 3 juni 2004 gegrond werd verklaard, maar de uitkering werd alsnog per 12 juli 2004 ingetrokken. Appellant ging in hoger beroep, waarbij zijn gemachtigde mr. D. van der Wal het woord voerde. Het Uwv werd vertegenwoordigd door A.B. Froentjes.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 3 augustus 2007 behandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de onderzoeken door de artsen van het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de belastbaarheid van appellant was overschat. De Raad voegde hieraan toe dat de door appellant ingediende medische stukken van orthopedisch chirurg drs. J.P. van Bruggen geen nieuw licht op de zaak wierpen. De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd had aangegeven dat appellant last had van vermijdingsgedrag en anticipatieangst voor fysieke belasting, en dat de subjectief ervaren ernst van de klachten niet bepalend was voor de vaststelling van de medische beperkingen.
De Raad behandelde ook de grieven van appellant met betrekking tot de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De Raad oordeelde dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had onderbouwd dat de functies van conciërge, huismeester en meteropnemer passend waren voor appellant. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de WAO-uitkering van appellant terecht was ingetrokken per 12 juli 2004. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.