ECLI:NL:CRVB:2007:BB1246

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3812 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en medische beoordeling van appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 10 mei 2005 haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had geweigerd appellante een uitkering toe te kennen op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij volgens het Uwv niet arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 augustus 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellante, bijgestaan door haar gemachtigde, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat en dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende beperkingen heeft vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal in zijn rapportage van 17 november 2004 heeft geconcludeerd dat de psychische klachten van appellante onderbelicht zijn gebleven, maar dat de FML op basis van deze bevindingen is aangescherpt. De Raad heeft het rapport van psychiater dr. H.N. Sno, dat door appellante is ingediend, niet overtuigend geacht om de eerdere conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te weerleggen.

De Raad heeft verder overwogen dat de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit voldoende was, omdat het Uwv in hoger beroep met een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige H.F. Westerman heeft aangetoond dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, door appellante konden worden verricht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.481,21 bedragen, en heeft het Uwv bevolen het griffierecht van € 140,- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

05/3812 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 10 mei 2005, 05/141 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Hoogendonk, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 november 2006 heeft de gemachtigde van appellante een rapport van psychiater dr. H.N. Sno, gedateerd 18 juli 2005, ingediend, waarop het Uwv bij brief van 2 januari 2007 onder overlegging van een rapport van zijn bezwaarverzekeringsarts
G.P.J. de Kanter van 21 december 2006 heeft gereageerd.
Het Uwv heeft bij brief van 25 mei 2007 een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige H.F. Westerman van 23 mei 2007 in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2007. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. I.T. Martens, als opvolgend gemachtigde van mr. Hoogendonk. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.L. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richtte zich tegen het besluit van het Uwv van 27 december 2004 (het bestreden besluit), waarbij het Uwv - beslissend op bezwaar - een besluit van
7 juli 2004 heeft gehandhaafd. Met het laatstgenoemde besluit weigerde het Uwv appellante in aansluiting op het per 27 juli 2004 bereikte einde van de wettelijke wachttijd van 52 weken een uitkering toe te kennen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe geoordeeld dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellante per einde wachttijd (27 juli 2004) en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen niet onjuist heeft ingeschat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv ook genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de belasting die optreedt in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat haar psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat en dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft vastgelegd. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante verwezen naar het hierboven onder rubriek I genoemde - op verzoek van de medisch adviseur van de SRK - uitgebrachte rapport van psychiater dr. H.N. Sno.
Appellante is voorts van mening dat het Uwv de niet-matchende punten “hanteren van andermans problemen” en “het niet kunnen omgaan met complexe taken” onvoldoende heeft getoetst aan de beperkingen van appellante en aldus de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag liggende functies niet voldoende heeft gemotiveerd.
De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal in zijn rapportage van 17 november 2004 heeft geconcludeerd dat bij de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling de psychische klachten en beperkingen van appellante onderbelicht zijn gebleven. De FML is vervolgens aangescherpt op een aantal items van de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren). Ten aanzien van de fysieke beperkingen heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding gezien de FML aan te passen.
Het door appellante in hoger beroep ingediende rapport van psychiater dr. Sno doet de Raad niet twijfelen aan de juistheid van de naar aanleiding van de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts op 21 november 2004 aangepaste FML. De Raad heeft daartoe het volgende overwogen. Dr. Sno heeft zich blijkens zijn rapport kunnen verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts op psychiatrisch gebied geduide beperkingen van appellante. Voor zover hij op een aantal in de rubrieken 1 en 2 opgenomen aspecten toch tot een iets andere beoordeling komt dan de bezwaarverzekeringsarts berust dat naar de mening van deze psychiater waarschijnlijk op verschillen in uitgangspunten dan wel nuanceverschillen, waarbij het aan de verzekeringsgeneeskundige is hierover een definitieve uitspraak te doen.
Ten aanzien van de door dr. Sno noodzakelijk geachte, maar niet gemotiveerde, urenbeperking overweegt de Raad dat deze psychiater zich tevens op het standpunt heeft gesteld dat het buiten zijn competentie valt om exact aan te geven hoeveel uur per dag en dagen per week appellante in staat is werkzaamheden te verrichten.
De stelling van appellante dat haar psychische problematiek is onderschat en dat zij er op de datum hier in geding zo ernstig aan toe was dat een urenbeperking was aangewezen, wordt derhalve naar het oordeel van de Raad niet onderbouwd door de beschikbare medische gegevens, waaronder het psychiatrisch rapport van dr. Sno.
Het door appellante ter zitting gedane beroep op de uitspraak van de Raad van
24 november 2006 (RSV 2007/36) slaagt niet, aangezien er in dit geval wel twijfel bestaat aan de conclusie van dr. Sno met betrekking tot de noodzaak van een urenbeperking; die noodzaak is immers niet onderbouwd.
Met betrekking tot de eveneens door appellante gestelde onderschatting van haar fysieke problemen overweegt de Raad dat ook dit standpunt niet is gesteund door medische gegevens.
De Raad verenigt zich dan ook wat betreft de medische kant van het bestreden besluit met het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende.
De schatting is uitgevoerd met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In zijn uitspraken van 9 november 2004 (onder andere LJN: AR4716) heeft de Raad overwogen dat hem niet is gebleken van redenen om een systeem als het CBBS in beginsel niet rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. De Raad heeft voorts overwogen dat vanwege hem gebleken onvolkomenheden van het CBBS, uiterlijk bij het besluit op bezwaar de schatting dient te zijn voorzien van een zodanige deugdelijke toelichting en motivering, dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting berust. In de reeds lopende zaken, waarin aan laatstvermelde eis niet is voldaan, dient het bestreden besluit in beginsel vernietigd te worden. Indien het Uwv het besluit in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep alsnog voorziet van de ontbrekende toelichting, onderbouwing en/of motivering, kan er aanleiding zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
De Raad stelt vast dat het Uwv in hoger beroep met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Westerman van 23 mei 2007 toereikend heeft gemotiveerd waarom de voor de schatting gebruikte functies door appellante kunnen worden verricht en daarmee heeft voldaan aan de eisen van inzichtelijkheid als neergelegd in bovengenoemde uitspraken.
Nu de passendheid van de functies eerst in hoger beroep afdoende is toegelicht en gemotiveerd bestaat er aanleiding de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen, maar met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De Raad acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. De kosten worden begroot op:
- € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en
- in hoger beroep op een bedrag van in totaal € 2.837,21 (te weten een bedrag van € 644,- voor verleende rechtsbijstand, alsmede een bedrag van € 2.193,21 voor het rapport van dr. Sno), dus in totaal € 3.481,21.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 december 2004 gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van
€ 3.481,21, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Gunter.
JL