ECLI:NL:CRVB:2007:BB1063
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WAO-uitkering na lange aanvraagperiode en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 23 juni 2005 zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant op de relevante datum, 29 mei 1988, niet in een dienstbetrekking stond. Appellant stelde dat hij al eerder arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank en later de Centrale Raad van Beroep oordeelden dat hij zijn aanvraag meer dan 15 jaar na de relevante datum had ingediend, waardoor eventuele twijfels over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet in zijn voordeel konden strekken.
De Raad oordeelde dat, hoewel er mogelijk eerder sprake was van arbeidsongeschiktheid, appellant in de periode voor de vastgestelde datum naar tevredenheid had gefunctioneerd en zijn studie had afgerond. De Raad vond geen reden om de vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 29 mei 1988 te betwisten, vooral omdat appellant geen medische informatie had overgelegd die zijn stellingen kon onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geweigerd appellant een WAO-uitkering toe te kennen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2007, in aanwezigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger. De Raad concludeerde dat de lange tijd tussen de relevante datum en de aanvraag van appellant een belangrijke factor was in de beoordeling van zijn recht op een uitkering.