ECLI:NL:CRVB:2007:BB1052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4297 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en schadevergoeding wettelijke rente

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 mei 2005, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij besluit van 21 november 2003 de WAO-uitkering van appellant herzien van 80-100% naar 15-25% arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing. Tijdens de zitting op 19 juni 2007 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. F.A. Put. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Het Uwv heeft op 12 september 2005 een nader besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellant alsnog gegrond werd verklaard en de WAO-uitkering per 18 januari 2004 ongewijzigd werd voortgezet. De Raad overweegt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke feitelijke grondslag is gebaseerd, waardoor het niet in stand kan blijven. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit worden vernietigd. Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens de vertraagde uitbetaling van zijn WAO-uitkering, wat door de Raad wordt toegewezen. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak voor de berekening van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.

De Centrale Raad van Beroep vernietigt de aangevallen uitspraak, verklaart het beroep tegen het besluit van 5 juli 2004 gegrond, en veroordeelt het Uwv tot schadevergoeding en vergoeding van proceskosten. De Raad bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 140,- aan appellant vergoedt.

Uitspraak

05/4297 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 mei 2005, 04/2112 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij het verweerschrift was een afschrift gevoegd van een nader genomen besluit van 12 september 2005.
Appellant heeft op het verweerschrift en het nader genomen besluit gereageerd.
De zaak is gevoegd met de zaak, bij de Raad geregistreerd onder nummer 05/4298 WW, tussen dezelfde partijen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door M.A.T. Huisman te Leusden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put. Na het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 21 november 2003 heeft het Uwv de aan appellant krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 18 januari 2004 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 5 juli 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 november 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Hangende het hoger beroep heeft het Uwv op 12 september 2005 een nader besluit genomen, waarbij hij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 november 2003 alsnog gegrond heeft verklaard en besloten de WAO-uitkering van appellant per
18 januari 2004 ongewijzigd voort te zetten, dus gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Nu het nadere besluit van 12 september 2005 geheel aan het bezwaar van appellant tegemoet komt, wordt het beroep, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet geacht mede te zijn gericht tegen het nadere besluit. Appellant heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak belang behouden omdat hij heeft verzocht om toepassing van artikel 8:73 van de Awb.
De Raad stelt vast, gelet op het nader door het Uwv bij het besluit van 12 september 2005 ingenomen standpunt, dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke feitelijke grondslag, zodat het niet in stand kan blijven. Dit leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak, alsmede het bestreden besluit dienen te worden vernietigd.
Appellant heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade ter zake van de vertraagde uitbetaling van de hem toekomende WAO-uitkering. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient het verzoek te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellant toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995/314.
Voorts overweegt de Raad dat bij de berekening van de wettelijke rente, als vorenbedoeld, rekening dient te worden gehouden met hetgeen het Uwv krachtens een sociale zekerheidswet over hetzelfde tijdvak als waarop de nabetaling van de uitkering betrekking heeft, bruto heeft moeten verrekenen of aan derden bruto heeft moeten uitbetalen. De Raad zoekt daarbij aansluiting bij hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 22 september 1995, gepubliceerd in JB 1995/275.
Het verzoek van appellant om het Uwv een herberekening te laten maken van de appellant gedurende de periode van 18 januari 2004 toekomende en verrekende uitkeringen ingevolge de WAO, de Ziektewet en de Werkloosheidswet gaat buiten het voorliggende geding om en moet om die reden worden afgewezen.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende. Appellant heeft in bezwaar niet verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten, zodat het ter zitting gedane verzoek om die kosten te vergoeden, gelet op artikel 7:15 tweede en derde lid, van de Awb, niet voor toewijzing in aanmerking komt. Wel acht de Raad termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden met toepassing van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 166,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in eerste aanleg, dan wel in hoger beroep is de Raad niet gebleken.
Ter voorlichting van appellant wijst de Raad er op dat het appellant vrij staat het Uwv te verzoeken om vergoeding van door hem geleden schade, voor zover het schade betreft die van andere aard is dan die welke hiervoor aan de orde was en waaromtrent derhalve in deze uitspraak niet is beslist.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 juli 2004 gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 166,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2007.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.