ECLI:NL:CRVB:2007:BB0717
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens nieuw besluit van het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin zijn beroep ongegrond was verklaard. De zaak betreft een wijziging van de WAO-uitkering van appellant, die oorspronkelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na herbeoordeling door het Uwv werd deze mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%, en de uitkering werd met terugwerkende kracht herzien naar deze nieuwe klasse.
Tijdens de procedure heeft het Uwv op 11 juni 2007 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Dit leidde tot de vraag of appellant nog belang had bij het hoger beroep, aangezien het Uwv zijn eerdere besluit had herzien. De Raad overwoog dat, volgens vaste jurisprudentie, als er volledig tegemoetgekomen is aan de bezwaren, het belang bij een beoordeling van het hoger beroep in beginsel vervalt, tenzij er sprake is van een verzoek om schadevergoeding.
In dit geval was er geen verzoek om schadevergoeding ingediend, en daarom concludeerde de Raad dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,- bedroegen, en het Uwv moest het betaalde griffierecht van € 140,- vergoeden aan appellant.