ECLI:NL:CRVB:2007:BB0714
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering wegens inkomsten uit arbeid en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 10 januari 2000 een volledige uitkering ontvangt. In 2005 wordt ontdekt dat appellant een hennepplantage in zijn garage heeft en mogelijk werkzaamheden verricht in het bedrijf van zijn echtgenote, een sauna, en bij de bouw van twee huizen op zijn terrein. Deze werkzaamheden zijn niet gemeld bij het Uwv, wat leidt tot een onderzoek naar mogelijke fraude. Het Uwv stelt de arbeidsongeschiktheid van appellant voorlopig vast op 35 tot 45% en besluit de uitkering te herzien. Appellant maakt bezwaar tegen dit besluit, maar zijn bezwaar wordt ongegrond verklaard. De rechtbank verklaart het beroep van appellant niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels een definitieve beslissing is genomen over de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant gaat in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellant nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, gezien zijn verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de zaak geen nadere behandeling behoeft. De Raad stelt vast dat er voldoende gegevens zijn om de lopende uitkering te schorsen en een voorschot te verlenen op basis van de voorlopige arbeidsongeschiktheidsklasse. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 322,- en bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 105,- aan appellant vergoedt.