ECLI:NL:CRVB:2007:BB0713
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen herziening WAO-uitkering en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de herziening van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die in 1996 uitviel met rug- en psychische klachten, had aanvankelijk een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na herbeoordelingen in 1998 en 2002 bleef dit percentage ongewijzigd. Echter, in 2004 concludeerde de verzekeringsarts A. de Cler, na dossieronderzoek en een eigen onderzoek, dat de medische situatie van appellant was verbeterd en dat hij met beperkingen in staat was tot normaal functioneren. Dit leidde tot een herziening van de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% per 24 april 2004.
Appellant maakte bezwaar tegen deze herziening en voerde aan dat het Uwv niet adequaat had gereageerd op eerdere gebreken die door de rechtbank waren vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest concludeerde echter dat er geen medische gronden waren om de vastgestelde belastbaarheid te herzien. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd was. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en concludeerde dat de herziening van de WAO-uitkering terecht was uitgevoerd. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.