ECLI:NL:CRVB:2007:BB0664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6486 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens onduidelijkheid over het besluit waartegen bezwaar is gemaakt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 3 november 2006. De zaak betreft een bezwaarschrift dat door betrokkene was ingediend, waarin zij stelde dat zij geen studieschuld meer had bij de IB-Groep. De IB-Groep had het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat betrokkene niet duidelijk had gemaakt tegen welk besluit haar bezwaren waren gericht.

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van de IB-Groep vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift was gericht tegen een brief van 2 maart 2005, waarin de IB-Groep uitleg gaf over de schuld van betrokkene. De Raad oordeelde echter dat de IB-Groep terecht in hoger beroep ging tegen deze uitspraak van de rechtbank.

De Raad overwoog dat volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bezwaarschrift een omschrijving moet bevatten van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Betrokkene had in haar bezwaarschrift geen verwijzing gemaakt naar het besluit waartegen zij bezwaar maakte, waardoor het bezwaarschrift niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De Raad concludeerde dat de beslissing van de IB-Groep om het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren niet onjuist was en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. Het beroep van betrokkene werd alsnog ongegrond verklaard, zonder dat er grond was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/6486 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 3 november 2006, kenmerk 05/764 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellante
Datum uitspraak: 27 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2007. Appellante was vertegenwoordigd door
mr. drs. E.H.A. van den Berg. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Na een uitvoerige e-mailwisseling met de IB-Groep over een volgens betrokkene niet bestaande studieschuld heeft betrokkene op 15 april 2005 een bezwaarschrift ingediend waarin zij stelt dat zij niets meer aan de IB-Groep verschuldigd is.
Bij brief van 23 mei 2005 heeft appellante betrokkene verzocht mee te delen tegen welk besluit haar bezwaarschrift is gericht.
Bij brief van 30 mei 2005 heeft betrokkene hierop gereageerd met de mededeling dat zij naar haar mening geen geld meer aan de IB-Groep schuldig is.
Bij besluit van 7 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellante het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat betrokkene niet is ingegaan op de vraag tegen welk besluit haar bezwaar is gericht.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellante een nieuw besluit dient te nemen. Zij heeft overwogen dat het bezwaarschrift was gericht tegen de brief van 2 maart 2005, waarin de IB-Groep aan betrokkene uitleg heeft gegeven over het ontstaan en de opbouw van haar schuld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de brief van 2 maart 2005 het karakter van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu de daarin vermelde restantschuld (€ 494,20 per 31 maart 2005) afwijkt van de laatstelijk aan betrokkene bij bericht van 6 februari 2005 bekendgemaakte restantschuld (€ 491,49 per 1 februari 2005).
Naar het oordeel van de Raad keert appellante zich terecht tegen de aangevallen uitspraak.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb dient een bezwaarschrift een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht te bevatten. Het bezwaarschrift van betrokkene voldoet niet aan dit vereiste. Appellante heeft betrokkene daarom na telefonisch verstrekte uitleg schriftelijk uitgenodigd dit verzuim te herstellen.
De antwoordbrief van betrokkene van 30 mei 2005 bevat geen verwijzing naar de brief van 2 maart 2005. Appellante had dan ook, mede in aanmerking genomen dat de brief van 2 maart 2005 in ieder geval wat de hoofdsom van de schuld betreft louter informatief van aard is, geen reden om aan te nemen dat het bezwaarschrift tegen de brief van 2 maart 2005 was gericht.
De brief van 30 mei 2005 van betrokkene bevat ook anderszins geen omschrijving waaruit appellante kon afleiden tegen welk concreet besluit het bezwaar was gericht.
Onder deze omstandigheden kan de beslissing van appellante om het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk te verklaren niet onjuist worden geacht.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond moet worden verklaard.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van betrokkene alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2007.
get.) J. Janssen.
(get.) J.P. Grauss.