ECLI:NL:CRVB:2007:BB0634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4371 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand en de vaststelling van gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 27 juni 2006 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wervershoof ongegrond verklaarde. Appellante had op 18 april 2005 een aanvraag om bijstand ingediend, welke door het College op 1 juni 2005 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat er geen relevante wijzigingen in de situatie van appellante waren en dat zij nog steeds een gezamenlijke huishouding voerde. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 9 november 2005 ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het College ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat appellante met een betrokkene een gezamenlijke huishouding te Andijk heeft gevoerd. De Raad oordeelt dat het niet aan het College is om te bepalen of en gedurende welke periode een belanghebbende in een andere gemeente een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.

De Raad heeft vervolgens beoordeeld of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat er relevante wijzigingen in de omstandigheden zijn, maar appellante is hierin niet geslaagd. De Raad concludeert dat appellante ten tijde van de aanvraag nog steeds woonplaats in Andijk had en dus geen recht op bijstand had. De rechtsgevolgen van het besluit van 9 november 2005 blijven daarom in stand. De Raad heeft het College veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.288,--, en heeft bepaald dat de gemeente Wervershoof het griffierecht van € 142,-- aan appellante vergoedt.

Uitspraak

06/4371 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 juni 2006, 05/3412 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wervershoof (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Kashyap, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2007. Voor appellante is verschenen mr. Kashyap. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door L.M.M. Visser, werkzaam bij de gemeente Wervershoof.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 18 april 2005 een aanvraag om bijstand ingediend. Het College heeft deze aanvraag bij besluit van 1 juni 2005 afgewezen op de grond dat zich geen relevante wijzigingen in de situatie van appellante hebben voorgedaan en dat nog steeds sprake is van een gezamenlijke huishouding. Bij besluit van 9 november 2005 is het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 9 november 2005 ingediende beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat uit de eerder tussen partijen gewezen uitspraak van de Raad van 9 januari 2007 (LJN AZ6942) - voor zover hier van belang - moet worden afgeleid dat appellante met ingang van 15 juni 2004 niet langer aanspraak op bijstand had jegens het College op de grond dat zij geen woonplaats meer had in de gemeente Wervershoof. Het College heeft ten aanzien van de vraag of ten tijde van de nieuwe aanvraag om bijstand van 18 april 2005 sprake was van relevante gewijzigde omstandigheden ten onrechte als uitgangspunt genomen dat appellante met [betrokkene] een gezamenlijke huishouding te Andijk heeft gevoerd en geconcludeerd dat daarvan nog steeds sprake was. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 27 november 2001, LJN AL1334) is het evenwel niet aan het College om vast te stellen of, en zo ja, gedurende welke periode(n) een belanghebbende in een andere gemeente dan Wervershoof wel of niet (nog) een gezamenlijke huishouding voert of heeft gevoerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het besluit van 9 november 2005 vernietigen en nader bezien of de rechtsgevolgen van dat te vernietigen besluit in stand kunnen blijven. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad ligt het, indien een lopende bijstandsuitkering is ingetrokken of beëindigd, in geval van een nieuwe aanvraag, gericht op het verkrijgen van een periodieke bijstandsuitkering met ingang van een later gelegen datum, op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een relevante wijziging in omstandigheden, met dien verstande dat hij nu wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
De Raad is van oordeel dat appellante daarin niet is geslaagd. Zij heeft immers niet aan de hand van objectieve gegevens aangetoond dat haar omstandigheden ten tijde van belang - dat is de periode gelegen tussen de datum van aanvraag en de datum van het primaire besluit - in de zoëven bedoelde zin zijn gewijzigd. De Raad wijst er in dat verband op dat in het eerder aangehouden patroon van beurtelings verblijf in Wervershoof en Andijk, waarbij de woning in Andijk als hoofdverblijf diende, ten tijde in geding (nog) geen wezenlijke wijziging was gekomen alsmede dat de kinderen destijds nog in Andijk op school gingen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat appellante ten tijde in geding geacht moet worden nog ongewijzigd woonplaats in Andijk te hebben gehad, zodat zij geen aanspraak op bijstand jegens het College kon maken. De rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 9 november 2005 kunnen derhalve in stand blijven.
De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 9 november 2005 en bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Wervershoof aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Wervershoof aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R.M. van Male en R.H.M. Roelofs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) S.R. Bagga.
EK0507