ECLI:NL:CRVB:2007:BB0427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en geschiktheid voor geduide functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Appellant, die sinds 6 januari 2003 wegens schouderklachten niet meer kan werken als draaier, heeft in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 30 december 2003, waarin werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Na een hoorzitting op 11 maart 2004 en een onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts, heeft het Uwv zijn beperkingen herzien en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast. Dit leidde tot de conclusie dat appellant per 4 januari 2004 een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% had.
De rechtbank Breda heeft in haar uitspraak van 4 februari 2005 geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat appellant in staat was de hem geduide functies te vervullen. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 juni 2007 is appellant niet verschenen, maar het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen aangegeven dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die zijn stellingen onderbouwde. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellant de geduide functies kan vervullen, ondanks zijn bezwaren over de diploma-eisen voor de functie van samensteller metaalwaren.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H.G. Rottier als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2007.