ECLI:NL:CRVB:2007:BB0423
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Schorsing van WAO-uitkering en de gevolgen van niet verschijnen op het spreekuur
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de schorsing van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had een oproep ontvangen voor een spreekuur bij een arbeidsdeskundige, maar kon hier niet op verschijnen omdat hij in Syrië verbleef voor een psychiatrische behandeling. Het Uwv schorste de uitkering op basis van het niet verschijnen op het spreekuur, zonder dat appellant hiervoor een geldige reden had opgegeven. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn afwezigheid niet verwijtbaar was, gezien zijn psychische toestand en de omstandigheden rondom zijn verblijf in het buitenland.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de schorsing van de WAO-uitkering niet terecht was, omdat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat appellant verwijtbaar had gehandeld. De Raad stelde vast dat de schorsing enkel was gebaseerd op het niet verschijnen op het spreekuur, terwijl de rechtbank had overwogen dat appellant dit niet kon worden verweten. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand hield. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 322,--. De Raad concludeerde dat het Uwv het besluit van 13 september 2004 moest herroepen en dat appellant recht had op schadevergoeding in de vorm van rente over de laat betaalde termijnen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op de situatie van de appellant. De Raad heeft ook de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden onder de WAO belicht, met name de meldingsplicht bij langdurig verblijf in het buitenland.