ECLI:NL:CRVB:2007:BB0213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2600 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van nieuwe bekwaamheden bij arbeidsongeschiktheid in kader WAJONG

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 april 2005. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van 28 april 2004 van het Uwv vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de functie van betrokkene, bijstandsmaatschappelijk werker/consulent, inhoudelijk was gewijzigd, wat leidde tot een substantiële verzwaring van het functieniveau en de functie-eisen. Betrokkene diende te beschikken over nieuwe bekwaamheden die meegewogen moesten worden bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte de nadruk legde op de nieuwe bekwaamheden die door opleiding waren verworven, in plaats van op de praktijkervaring. Betrokkene was het eens met de uitspraak van de rechtbank en stelde dat zijn functie op HBO-niveau hem nieuwe bekwaamheden had gegeven. De Raad overwoog dat betrokkene in 1997 als bijstandsmaatschappelijk werker was begonnen en dat de functie in de loop der jaren was geëvolueerd, maar dat de inhoud en verantwoordelijkheden gelijk waren gebleven. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat betrokkene over nieuwe bekwaamheden beschikte, en dat het feit dat hij een functie op een hoger niveau uitoefende niet voldoende was om te concluderen dat hij nieuwe bekwaamheden had verworven.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep slaagde, vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 20 juli 2007, met de betrokken rechters en de griffier aanwezig.

Uitspraak

05/2600 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 april 2005, 04-605 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 20 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2007.
Appellant was vertegenwoordigd door mr. S.T. Dieters. Betrokkene is in persoon verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 28 april 2004 van het Uwv gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de functie van betrokkene van bijstandsmaatschappelijk werker/ consulent inhoudelijk is gewijzigd. De rechtbank acht het aannemelijk dat een wijziging in de waardering van een functie zoals in dit geval, gepaard gaat met een substantiële verzwaring van zowel het functieniveau als de daaraan gekoppelde functie-eisen. Betrokkene zal naar het oordeel van de rechtbank dienen te beschikken over een hoger opleidings- dan wel werk- en denkniveau dan voorheen, derhalve over nieuwe althans extra bekwaamheden waarmee bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening dient te worden gehouden.
Appellant heeft daartegen aangevoerd dat de rechtbank daarmee miskent dat het primair gaat om bekwaamheden die zijn verworven door het met succes volgen van een opleiding van enige duur en zwaarte en niet zozeer om in de praktijk opgedane kennis en ervaring. In dit geval is van een dergelijke opleiding geen sprake. Appellant heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie van de Raad.
Betrokkene heeft aangegeven zich in de aangevallen uitspraak te kunnen vinden. Door het uitoefenen van een functie op HBO-niveau kan niet anders dan geconcludeerd worden dat hij beschikt over een HBO werk- en denkniveau en in de loop der jaren de bekwaamheden daarvoor heeft verworven. Betrokkene heeft er op gewezen dat een opleiding weinig zegt over iemands bekwaamheden en heeft in dat verband verwezen naar een uitspraak van de Raad.
De Raad overweegt als volgt.
Betrokkene is in 1997 gaan werken als bijstandsmaatschappelijk werker. Uit de stukken blijkt dat deze functie in de loop der jaren is geëvolueerd en sinds juli 1999 in het kader van een organisatieveranderingsproces consulent wordt genoemd. Voorts is de functie gewaardeerd met schaal 9. De functie is niet ingrijpend gewijzigd; inhoud, doelstelling, taken en verantwoordelijkheden zijn, zoals betrokkene zelf heeft aangegeven, gelijk gebleven. Niet is gebleken dat betrokkene door het volgen van een opleiding dan wel anderszins over nieuwe bekwaamheden is gaan beschikken. Het feitelijk uitoefenen van een functie, waarvoor een hoger opleidingsniveau wordt gevraagd en een hogere salarisschaal geldt, is daartoe niet voldoende. Ook het feit dat het werk in zijn algemeenheid moeilijker is geworden en dat betrokkene door zijn ervaring een vraagbaak op zijn afdeling is, betekent niet dat sprake is van nieuwe bekwaamheden. De uitspraak waarnaar betrokkene verwijst (LJN AQ 6225) leidt evenmin tot een ander oordeel, aangezien die uitspraak betrekking heeft op een andere situatie.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit moet alsnog ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en
I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2007.
(get.). G.J.H. Doornewaard.
(get.) N.E. Nijdam.