ECLI:NL:CRVB:2007:BB0202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6798 WAO + 07-1491 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de weigering van een WAO-uitkering werd bevestigd. De appellant had zich ziek gemeld op 17 december 2002, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering op basis van het argument dat hij niet onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank oordeelde dat de conclusies van de verzekeringsarts van het Uwv juist waren en dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling te twijfelen.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de medische beoordeling onzorgvuldig was, omdat er geen informatie was opgevraagd bij de behandelende sector. Hij stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid wel degelijk meer dan 52 weken had geduurd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de appellant geen rechtens te beschermen belang meer had bij de beoordeling van de eerdere uitspraak, omdat de grieven in het hoger beroep in beschouwing zouden worden genomen bij de beoordeling van een nieuw besluit van het Uwv dat op 9 maart 2007 was genomen.

De Raad concludeerde dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat de appellant per 16 december 2003 geschikt was voor zijn eigen werkzaamheden. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en oordeelde dat het Uwv de proceskosten van de appellant moest vergoeden. De Raad bepaalde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter.

Uitspraak

04/6798 WAO en 07/1491 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2004, 04/1029 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
aan welk geding als derde-partij is deelgenomen door
[werkgever] (hierna: werkgever)
Datum uitspraak: 20 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft E.A.P. Linders-van Helvoort, werkzaam bij De Groot Heupner BV te Wijchen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De werkgever heeft desgevraagd kenbaar gemaakt als partij aan de procedure deel te willen nemen.
Het Uwv heeft op 9 maart 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden. Namens de werkgever is verschenen A. Lagendijk.
II. OVERWEGINGEN
Aan appellant is, naar aanleiding van zijn ziekmelding per 17 december 2002, bij besluit van 9 oktober 2003 een WAO-uitkering geweigerd onder overweging dat hij vanaf
17 december 2002 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt door zowel appellant als de werkgever.
Bij besluit op bezwaar van 10 maart 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard onder overweging dat (kort samengevat) zij geen aanleiding ziet tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (bezwaar-) verzekeringsarts en dat zij derhalve de mening van het Uwv volgt dat appellant niet onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest.
In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, aangevoerd dat de medische beoordeling onzorgvuldig is geweest, omdat er geen informatie bij de behandelende sector is opgevraagd. Voorts heeft de arbeidsongeschiktheid wel degelijk minstens 52 weken geduurd, aangezien appellant vanaf 17 december 2002 nog slechts geschikt was voor aangepast werk. Tot slot is aangevoerd dat ten onrechte geen duidelijke taakomschrijving van het eigen werk is opgevraagd door het Uwv.
Bij nieuw besluit op bezwaar van 9 maart 2007 heeft het Uwv zijn eerder ingenomen standpunt gewijzigd onder overweging dat appellant de wettelijke wachttijd van
52 weken volledig heeft doorlopen, maar dat hij na ommekomst van deze wachttijd volledig geschikt was voor zijn eigen werkzaamheden. In het besluit is verwezen naar de daarbijgevoegde rapportage van bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink van
20 februari 2007.
De Raad zal bij de behandeling van dit geding tevens een oordeel geven over het nieuwe besluit van 9 maart 2007.
De Raad is van oordeel dat appellant geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij beoordeling van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, nu de grieven die hij hiertegen heeft ingebracht in beschouwing zullen worden genomen bij de beoordeling van het besluit van 9 maart 2007. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Met betrekking tot het besluit van 9 maart 2007 overweegt de Raad het volgende.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv in hoger beroep nog overgelegd de rapportage van A.J. Colijn van 13 april 2006, waarnaar is verwezen door de bezwaarverzekeringsarts Weegink in diens rapportage van 20 februari 2007. Vervolgens is op verzoek van de Raad door het Uwv nog ter zitting overgelegd een schrijven van A.C.J. Pankom van Interpolis van 16 september 2005 alsmede een medisch advies van M.M.F. Timmerhuis, arts, gedateerd 28 september 2004. In dat stuk van Interpolis wordt een expertiseverslag van 13 september 2004 van neuroloog dr. J.P.M.Stroy besproken.
Dat expertiseverslag bevindt zich niet onder de aan de Raad overgelegde stukken. Timmerhuis geeft in zijn advies daarvan een samenvatting. Deze samenvatting en het commentaar van Timmerhuis geven de Raad aanleiding tot twijfel aan de zorgvuldigheid van de medische beoordeling, aangezien niet op voorhand duidelijk is dat de expertise van deze neuroloog niet ziet op de datum in geding, terwijl deze neuroloog en Timmerhuis aangeven dat appellant medische beperkingen heeft en uit de stukken niet blijkt dat de (bezwaar-)verzekeringsarts rekening heeft gehouden met dit verslag bij de medische beoordeling van appellant per 16 december 2003. De Raad is derhalve van oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat appellant per 16 december 2003 geschikt was om de eigen werkzaamheden te verrichten en voorts van oordeel dat het besluit van 9 maart 2007 wegens een motiveringsgetrek dient te worden vernietigd.
De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten zijn begroot op in totaal € 966,- voor verleende rechtsbijstand.
Het ligt thans niet op de weg van de Raad om zich uit te spreken over door appellant geleden schade in de vorm van wettelijke rente, omdat nog niet vaststaat hoe het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal gaan luiden. Het Uwv zal bij het nemen van dat besluit tevens moeten bezien of en alsdan in hoeverre er termen zijn om schade in de vorm van wettelijke rente te vergoeden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 9 maart 2007 gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellant met inachtneming van het bij deze uitspraak overwogene;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt voorts dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 139,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en
I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) N.E. Nijdam.