ECLI:NL:CRVB:2007:BA9949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3681 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens minder dan 15% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 juli 2007 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. de Boorder, was niet verschenen op de zitting, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door A.M. Snijders. De Raad heeft de intrekking van de uitkering beoordeeld naar aanleiding van een besluit van het Uwv van 30 maart 2004, waarin werd gesteld dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium, na bezwaar van appellante, gehandhaafd.

Appellante heeft in hoger beroep haar bezwaren herhaald, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv geen eigen medisch onderzoek had uitgevoerd en dat er geen informatie van haar behandelend cardioloog was verstrekt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende onderbouwing hadden voor hun oordeel en dat appellante in de gelegenheid was gesteld om informatie van haar behandelend artsen aan te leveren, maar hiervan geen gebruik had gemaakt.

De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft de conclusie van de rechtbank onderschreven dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, adequaat waren gemotiveerd en dat er geen overschrijdingen waren van de belastbaarheid van appellante. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellante is ongegrond verklaard.

Uitspraak

05/3681 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 april 2005, 04/5363 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. de Boorder, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2007. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 30 maart 2004 de eerder aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 5 mei 2004 ingetrokken, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 november 2004 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij het niet eens is met de medische beperkingen omdat het Uwv geen eigen onderzoek heeft uitgevoerd en omdat geen informatie van de behandelend cardioloog is verstrekt. Appellante heeft gesteld dat zij de aan haar voorgehouden functies niet kan vervullen omdat haar medische beperkingen groter zijn dan door het Uwv is aangenomen. Verder heeft zij gesteld dat de signaleringen niet afdoende zijn gemotiveerd.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad kan zich vinden in en verenigt zich met de overwegingen en conclusie van de rechtbank dat er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen en voegt daar aan toe het standpunt van het Uwv te onderschrijven dat de verzekeringsarts in overleg met appellante geen lichamelijk onderzoek heeft verricht omdat de klachten daartoe geen aanleiding gaven. Het feit dat de behandelend cardioloog geen informatie heeft verstrekt betekent niet dat de verzekeringsarts geen Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) kan opstellen. Bovendien is appellante tijdens de bezwaarfase in de gelegenheid gesteld informatie van haar behandelend artsen in te brengen, maar van deze mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende.
De primaire arbeidsdeskundige heeft aan de schatting ten grondslag gelegd functies in de Sbc-codes 111190 (inpakker handmatig), 272043 (productiemedewerker textiel, geen kleding) en 111160 (textielproductenmaker – geen machines bedienen). Tevens heeft hij de functie in Sbc-code 111180 (productiemedewerker – samenstellen van producten) als reservefunctie geselecteerd. In de bezwaarfase heeft de bezwaararbeidsdeskundige de functies in de Sbc-codes 272043 en 111160 laten vervallen omdat de atmosferische belasting ten aanzien van stof hier boven de algemene norm ligt en dus de belastbaarheid van appellante overschrijdt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens de schatting gebaseerd op de functie in de overgebleven Sbc-code 111190, de reservefunctie in Sbc-code 111180 en de functie van productiemedewerker kunststof in Sbc-code 271092, een functie uit de voorlaatste schatting.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat voorzover bij de drie in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies sprake is van zogenoemde signaleringen, afdoende is gemotiveerd waarom deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. Verder kan de Raad zich ook vinden in de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de passendheid van de functies vanwege de bijzondere belasting op kortcyclisch werk.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C. Bruning en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) M. Gunter.
JL