ECLI:NL:CRVB:2007:BA9941

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2454 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische grondslag in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het besluit van het Uwv om appellant een WAO-uitkering te weigeren, heeft bevestigd. Appellant, die als slachter werkte, is op 23 december 2002 uitgevallen door rug- en beenklachten en benauwdheid. Het Uwv heeft hem bij besluit van 12 mei 2004 met ingang van 22 december 2003 een uitkering geweigerd, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat het medische oordeel van de verzekeringsarts niet onjuist was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen.

Tijdens de zitting op 18 april 2007 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. In hoger beroep heeft het Uwv de functie van inpakker koekjes laten vervallen, maar de Raad oordeelt dat de belasting in de overige geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen medische informatie is aangevoerd die aanleiding geeft om aan te nemen dat de psychische toestand van appellant onvoldoende is onderzocht. De Raad maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 juli 2007. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat de proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

05/2454 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2005, 04/3320 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Köse, advocaat te Rotterdam hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door R. Kucukunal, werkzaam op het kantoor van mr. Köse, en door E. Battaloglu als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft laatstelijk als slachter gewerkt gedurende 38 uur. Hij is op 23 december 2002 uitgevallen wegens rug- en beenklachten en benauwdheidsklachten.
Het Uwv heeft hem bij besluit van 12 mei 2004 met ingang van 22 december 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd.
Het bezwaar tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2004 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden het medische oordeel van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De rechtbank is verder met het Uwv van oordeel dat appellant op en na 22 december 2003 in staat was de geselecteerde functie te verrichten en dat appellant daarmee zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank heeft tevens geconstateerd dat pas in beroep de schatting is voorzien van een dergelijke toelichting. In verband hiermee heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellant zich alleen verzet tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit en in dat verband, kort samengevat, naar voren gebracht dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en dat hij uitgaande van die klachten, niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad is van oordeel dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en overweegt daartoe het volgende.
De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en maakt die overwegingen tot de zijne.
Ter zitting heeft appellant er nog op gewezen dat appellants psyschische problemen te maken hebben met de importbruidegom-problematiek en heeft hij de Raad verzocht een deskundige te benoemen om appellant nader te laten onderzoeken.
De Raad is echter van oordeel dat er geen medische informatie is aangevoerd die reden kan zijn om aan te nemen dat appellants psychische toestand onvoldoende is onderzocht en onjuist is vastgesteld. De door appellant vermelde klachten die samenhangen met de importbruidegom-problematiek zijn immers al in de bezwaarprocedure vermeld en onderzocht. Het label importbruidegom-problematiek – wat daar verder ook van zij - voegt hier onvoldoende aan toe om de benoeming van een deskundige te rechtvaardigen.
Het Uwv heeft in hoger beroep de functie van inpakker koekjes laten vervallen. De belasting in overige geselecteerde functies gaat de belastbaarheid van appellant niet te boven en vormen een toereikende basis voor het besluit van het Uwv dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt is. De Raad ziet derhalve ook geen arbeidskundige gronden om het hoger beroep te laten slagen.
Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C. Bruning en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) M. Gunter.
JL