ECLI:NL:CRVB:2007:BA9941
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische grondslag in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het besluit van het Uwv om appellant een WAO-uitkering te weigeren, heeft bevestigd. Appellant, die als slachter werkte, is op 23 december 2002 uitgevallen door rug- en beenklachten en benauwdheid. Het Uwv heeft hem bij besluit van 12 mei 2004 met ingang van 22 december 2003 een uitkering geweigerd, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat het medische oordeel van de verzekeringsarts niet onjuist was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen.
Tijdens de zitting op 18 april 2007 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. In hoger beroep heeft het Uwv de functie van inpakker koekjes laten vervallen, maar de Raad oordeelt dat de belasting in de overige geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen medische informatie is aangevoerd die aanleiding geeft om aan te nemen dat de psychische toestand van appellant onvoldoende is onderzocht. De Raad maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 juli 2007. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat de proceskosten niet worden vergoed.