ECLI:NL:CRVB:2007:BA9898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Gelijkstelling van ontbindingsvergoeding met loon in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om de vraag of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat de aan betrokkene toegekende ontbindingsvergoeding gelijkgesteld moet worden met loon over de opzegtermijn, zoals vastgelegd in artikel 16, derde lid, van de Werkloosheidswet (WW). Betrokkene, die in dienst was van [naam werkgever], werd ontslagen na een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. De werkgever had eerder toestemming gevraagd aan het CWI om betrokkene te ontslaan, maar kon dit niet doorzetten omdat betrokkene lid was van de Ondernemingsraad. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2005 en kende betrokkene een vergoeding toe op basis van de CAO voor de grafimedia sector.
Bij de aanvraag van een WW-uitkering op 8 december 2005, ontzegde het Uwv deze uitkering voor de periode van 1 oktober tot 1 december 2005, met de reden dat de ontbindingsvergoeding als loon moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de vergoeding als inkomsten moest worden aangemerkt, maar vernietigde het besluit van het Uwv. De rechtbank vond dat er bijzondere omstandigheden waren die strikte toepassing van artikel 16, derde lid, van de WW in strijd met algemene rechtsbeginselen maakten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank ten onrechte het besluit van het Uwv had vernietigd. De Raad stelde vast dat de ontbindingsvergoeding terecht als loon werd aangemerkt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wet rechtvaardigden. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de WW en de rechten van werknemers in het kader van ontslagprocedures.