ECLI:NL:CRVB:2007:BA9880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5161 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolgen van niet meewerken aan huisbezoek voor bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen ongegrond werd verklaard. Appellante ontving tot 13 oktober 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en meldde zich op 3 oktober 2005 bij het Centrum voor Werk en Inkomen te Heerlen in verband met een aanstaande verhuizing. Op 13 oktober 2005 hebben fraudepreventiemedewerkers geprobeerd een huisbezoek af te leggen, maar er werd niet gereageerd. Tijdens een intakegesprek op 18 oktober 2005 heeft appellante aangegeven dat zij vanaf die datum op het nieuwe adres verblijft. Echter, bij een huisbezoek op diezelfde dag weigerde haar vader de medewerkers toegang tot de woning, en appellante volgde zijn verzoek op. Het College heeft vervolgens de aanvraag van appellante afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door het ontbreken van medewerking aan het huisbezoek.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat aan het niet meewerken aan een huisbezoek pas gevolgen kunnen worden verbonden indien er in het individuele geval een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. De Raad concludeert dat in dit geval niet voldoende concrete objectieve feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die de twijfel aan de woon- en leefsituatie van appellante rechtvaardigen. De Raad vernietigt het besluit van het College en de uitspraak van de rechtbank, en bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij ook het verzoek om vergoeding van proceskosten in acht moet worden genomen. De Raad veroordeelt het College in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,--, en bepaalt dat de gemeente Heerlen het griffierecht van € 142,-- aan appellante vergoedt.

Uitspraak

06/5161 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 augustus 2006, 06/412 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2007. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Savelbergh, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante, inwonend bij haar ouders, ontving tot 13 oktober 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in de gemeente Landgraaf. In verband met de komende verhuizing van appellante en haar ouders naar het adres [adres 1], heeft appellante zich op 3 oktober 2005 gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen te Heerlen. Vervolgens hebben twee fraudepreventiemedewerkers op 13 oktober 2005 op het adres [adres 1] aangebeld, waarop niet is gereageerd. Voorafgaand aan het intakegesprek, dat plaatsvond op 18 oktober 2005, hebben fraudepreventie-medewerkers om 09.20 uur opnieuw vergeefs aan dat adres aangebeld en kijkend vanaf de straatkant in en voor de woning op grond van aangetroffen materialen gerapporteerd dat het geheel als een grote verbouwing oogt. Tijdens het intakegesprek heeft appellante aangegeven dat zij met ingang van 18 oktober 2005 bijstand aanvraagt, omdat zij vanaf die datum daadwerkelijk op het adres [adres 1] verblijft. Diezelfde dag is om 15.20 uur opnieuw aan dat adres aangebeld. Appellante heeft de huisdeur geopend en de medewerkers verzocht de komst van haar ouders even af te wachten. Over het vervolg van dit bezoek is onder meer het volgende gerapporteerd:
“Na nogmaals uitleg reden huisbezoek reageert de vader van aanvraagster dat zijn dochter staat ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente Heerlen. Een controle en huisbezoek acht vader juridisch niet gerechtelijk. We geven wederom uitleg reden huisbezoek. Het huisbezoek is een controlemiddel om de woon- en leefsituatie van aanvraagster te onderzoeken en moet worden vastgesteld op de locatie waar aanvraagster zegt te wonen. We vragen toestemming om de woning te betreden aan vader. Vader weigert. We vragen toestemming aan aanvraagster (de bewoonster), welke zegt dat ze luistert naar haar vader, en geeft geen toestemming.".
Bij besluit van 21 oktober 2005 heeft het College de aanvraag van appellante afgewezen. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat het woonachtig zijn op het aangegeven adres en de woonsituatie niet kunnen worden vastgesteld.
Bij besluit van 23 januari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 21 oktober 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 januari 2006 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende aan het College van burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het College desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs voor de uitvoering van deze wet nodig is.
Artikel 53a, tweede volzin, van de WWB bepaalt dat het College van burgemeester en wethouders bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
Indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting of de medewerkingsverplichting niet in voldoende mate nakomt, en wanneer als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan naar vaste rechtspraak de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
Uit de gedingstukken blijkt, en ter zitting van de Raad is dit namens het College bevestigd, dat het in de gemeente Heerlen gebruikelijk was dat er bij een eerste aanvraag om algemene bijstand ingevolge de WWB altijd een huisbezoek plaatsvond voor de beoordeling van het recht op bijstand. Al voor het intakegesprek was tot het afleggen van een huisbezoek besloten.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraken van 1 mei 2001, LJN ZB9247, 3 september 2003, LJN AF3007 en van 11 april 2004, LJN BA2445) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek pas gevolgen worden verbonden (in de vorm van weigeren, beëindigen of intrekken van bijstand) indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat. Van een dergelijke grond is in gevallen als deze sprake indien op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene over zijn woon- en leefsituatie verstrekte inlichtingen, voor zover deze gegevens onmiskenbaar van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en deze gegevens niet op een voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
Op grond van het opgemaakte verslag van waarneming en de overige stukken die aan het besluit van 21 oktober 2005 ten grondslag hebben gelegen, kan naar het oordeel van de Raad in het onderhavige geval niet worden gezegd dat daaruit concrete objectieve feiten en omstandigheden naar voren komen op grond waarvan redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan de juistheid van de mededeling van appellante dat zij vanaf 18 oktober 2005 woonachtig was op het adres [adres 1]. De omstandigheid dat appellante op die dag daar ’s-ochtends na aanbellen niet is aangetroffen en de enkele waarneming in die ochtend dat op dat adres een verbouwing gaande was, zijn daarvoor niet voldoende. Voor zover toen twijfel zou zijn gerezen over de bewoonbaarheid van de woning, zoals - eerst - in het besluit van 23 januari 2006 is gesteld, had het in de rede gelegen dat appellante bij het intakegesprek hiermee was geconfronteerd en dat zij in de gelegenheid was gesteld eventuele nadere inlichtingen over haar woonsituatie te verstrekken. Uit het verslag van het intakegesprek blijkt dit niet.
Uit het vorenstaande volgt dat het besluit van 23 januari 2006, inhoudende dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat appellante haar medewerking aan het huisbezoek heeft geweigerd, niet berust op een deugdelijke motivering en wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat ook de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het besluit van 23 januari 2006 vernietigen en bepalen dat het College met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt. Het College zal zich bij zijn nadere besluitvorming tevens dienen uit te laten over het in bezwaar ingediende verzoek om vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 23 januari 2006;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Heerlen;
Bepaalt dat de gemeente Heerlen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S. van Ommen.